Onlangs werd Mano Bouzamour, auteur van De belofte van Pisa op straat bespuugd en geslagen. Dat is de tol van de roem na het succes van zijn boek dat vooral in Marokkaanse kring slecht is ontvangen. Op een literaire avond in museum De Buitenplaats in Eelde vertelde Bouzamour over zijn ervaring. ‘Het was vroeger een heel aardige, toffe jongen. Hij is nu 28, bezoekt vaak de moskee, is helemaal in zichzelf gekeerd, baardje, geen vriendin. En dan bespuugt hij mij. “Waarom deed je dat?” vroeg ik en toen kreeg ik een hele tirade, dat ik naar de hel ging en zo. Ik vroeg of hij het boek gelezen had, maar dat had hij niet. Toen zei hij: “Wacht maar tot ik je een volgende keer pak.” Ik zei: “Hoe bedoel je, volgende keer, ik sta toch hier, praat met me.” En toen gaf hij me een klap. Ik werd zo kwaad; ik ging als een sneltrein door hem heen. Daarna wilde ik meteen de politie opbellen en toen is hij meteen weggegaan op zijn scooter. Als dat het pad is dat ik bewandelen moet, dan moet dat maar nu. Ik vind het sneu dat ik terug heb moeten vechten, maar ik ben wel blij dat ik het heb gedaan. Ik weet hoe die straatcultuurtjes werken: als ik niks terug had gedaan, dan gaan ze het allemaal doen.’

Hoewel de avond in De Buitenplaats zou moeten gaan over literatuur, ging het gesprek met het publiek (helemaal blank) vooral over de werkelijkheid achter het boek en niet over de manier waarop Bouzamour van die werkelijkheid literatuur had gemaakt. De vrouwen in het publiek werden helemaal ingepakt door de vriendelijke schrijver met glimmertjes in zijn ogen en kwamen met moederlijke adviezen over de toekomst. Zelfs toen Bouzamour een stuk uit het boek voorlas waarin de broer van de hoofdpersoon een geldwagen overviel met een ‘uzi-pistoolmitrailleur’ hoorde ik enkele vrouwen nog kirren.

Ook ik kreeg de neiging om de sympathieke auteur te beschermen tegen zijn ietwat naïeve openhartigheid. Zo deed Bouzamour voor hoe hij en zijn vriendjes als jongens vroeger de Hitlergroet brachten bij potjes voetbal in de buurt. Zijn broer zag dat eens en nam de jonge Bouzamour mee naar het Anne Frank Huis. Nu staat voorin het boek een motto van Anne Frank. Je hoeft maar één fotograaf te hebben die Bouzamour op het foute moment vastlegt, de rest van de uitleg achterwege laat, en je hebt je leven lang een foto achter je aan slepen waarop je de Hitlergroet brengt.

Ook over collega’s en journalisten was Bouzamour een tikje te ruw. Toen een keurige heer uit het publiek vroeg wat hij van Eus vond van Özcan Akyol, zei hij dat hij het boek op de wc had liggen. Anneke Stoffelen die in de Volkskrant een stuk had gemaakt over de framing van Bouzamour, noemde hij een ‘stoffige brandnetelkut’, omdat zij in haar stuk op haar beurt aan framing deed en moedwillig informatie verkeerd had opgeschreven. Zelfs nu ik dit opschrijf, heb ik de neiging om de auteur in bescherming te nemen, omdat hij niet snapt dat dit soort uitspraken voor eeuwig vastliggen.

Mano Bouzamour

De roman zelf heb ik nog niet gelezen, maar met de zesde druk in zicht, een vertaling in het Pools op komst, een verfilming die eraan staat te komen, is wel duidelijk dat het boek iets zegt over onze maatschappij, iets toevoegt aan onze literatuur, anders dan de literaire stemmen uit andere, meer bevoorrechte delen van Amsterdam. Bouzamour heeft het in zich om als een verlichte geest binnen zijn generatie op te treden, om als een intellectuele inspiratiebron te fungeren, voor Marokkaanse jongeren die nu alleen de crimineel Badr Hari als held vereren, of om jongeren in het algemeen aan het lezen te krijgen. Bouzamour heeft gekozen voor de literatuur en daarom zijn veel deuren achter hem dichtgeslagen. Dat is mooi en tevens gevaarlijk voor hem.