Bal masqué

Over de absurditeit van het ‘zeggen wat je denkt’-principe – inmiddels lijkt de spreuk van het politieke toneel te zijn verdwenen, maar de gedachte zal nog populair zijn; zij is in het DNA gaan zitten van de hedendaagse Nederlandse politiek en samenleving, al neemt ze de laatste tijd de vorm aan van ‘zeggen wat je voelt’ – is weleens gesproken, maar de komische kwaliteit ervan is onvoldoende belicht. Er bestaat een zogeheten lachfilm waarin een leugenachtige man voor straf alles zegt wat hij denkt, en wie weleens kinderen rond hun negende levensjaar aan het werk heeft gezien weet dat ze hun letterlijk schaamteloze gedachten soms zo onomwonden kunnen uiten dat er hartelijk om kan worden gelachen. Na verloop van tijd leren kinderen zich bij voorbaat te schamen voor wat ze denken en houden hun mond (de meeste opvoeders zullen echter niet zeggen: schaam je om wat je daar denkt). Kortom, de beschaving heeft dan zijn intrede gedaan, en daarmee de (uiterlijke) deugd die daarbij hoort: beleefdheid.

Dat er ook zoiets als overbeschaafdheid bestaat, althans vanuit ons hedendaagse perspectief, blijkt uit Lucien Leuwen van Stendhal (pseudoniem van Marie-Henri Beyle, 1783-1842), waarvan voor de zomer de geprezen vertaling uit 2007 door Leo van Maris in pocketvorm is verschenen in de serie L.J. Veen Klassiek (uitgeverij Atlas Contact). In de wereld die Stendhal beschrijft, wordt een etiquette gebezigd waar wij ons weinig bij voor kunnen stellen, wat alleen al daarom een reden is om deze roman te lezen, want vorming is zoals sommigen lijken te denken niet bedoeld als belemmering, maar juist een instrument om je in verschillende situaties te kunnen handhaven en soms redden.

Het credo dat in Lucien Leuwen lijkt te worden gehanteerd is het exacte tegendeel van het post-Fortuyn tijdperk: nooit ofte nimmer zeggen wat je denkt, de vrije meningsuiting en emoties als privé-aangelegenheid. Dat een dergelijk uitgangspunt net zo goed komische consequenties kan hebben, illustreert Stendhal door de jonge hoofdpersoon, een Parijzenaar die van de École Polytechnique is gestuurd, tijdens de officiële intrede als tweede luitenant in de provinciestad Nancy van zijn paard te laten vallen, ook nog eens pal voor het raam van een aantrekkelijke vrouw uit een adellijk milieu. In een maatschappij waarin alles draait om status en vormelijkheden is zo’n val te vergelijken met ongewild in je onderbroek op het Achtuurjournaal te verschijnen. De val is niet gewoon een pijnlijk ongelukje, het is een diepe vernedering, vooral voor de licht ijdele drieëntwintigjarige die Lucien Leuwen is:

Iedere keer als ik op straat voorbijkom, ook al rijd ik even goed als de oudste lansier, zullen ze zeggen: “Kijk, dat is die jongeman uit Parijs die op de dag dat het regiment de stad binnentrok op zo’n komische manier ten val is gekomen.”

Niet veel later valt hij nog een tweede keer.

Naast het complexe palet aan omgangsvormen in Lucien Leuwen is er nog iets wat ons van Stendhals wereld scheidt: de politiek. In het begin van het boek wordt er af en toe uitgeweid over een ingewikkelde richtingenstrijd, maar Stendhal is te zeer een romancier om de moderne lezer daarmee te ontmoedigen. Ook de vele personages die worden geïntroduceerd storen nauwelijks, omdat ze zo spitsvondig worden geportretteerd. Neem bijvoorbeeld Luciens vader, een bankier, in de openingspagina’s:

Leuwen senior, een van de vennoten van de beroemde firma Van Peters, Leuwen & Co., was maar voor twee dingen op de hele wereld bang: voor vervelende mensen en vochtige lucht.

Over een generaal schrijft Stendhal:

Zijn gezicht drukte vastberadenheid uit en een grote bereidheid tot gehoorzamen, maar voor het overige deed zijn uiterlijk niet vermoeden dat er ooit een gedachte in hem omging.

En over ene heer De Vassigny:

Hij was een bijzonder knappe man van veertig jaar met voorname trekken, die eruitzag alsof hij doodging van verveling, zelfs als hij grappen maakte.

Stendhal

Vertaler Leo van Maris zorgt voor verklarende noten en in zijn nawoord geeft hij een uitleg over de politieke situatie, maar dat is voor de liefhebber; de ware romanlezer houdt zich het liefst afzijdig van de toenmalige politiek, hij is meer geïnteresseerd in de ontluikende affaire tussen Leuwen en mevrouw de Chasteller, de dame die voor het raam stond. Het is een liefde waarbij hoofd en hart om elkaar strijden, want beiden kijken neer op verliefdheid als was het een derderangs emotie:

Het vermoeden dat hij verliefd was had hem met schaamte vervuld, hij voelde zich vernederd.

Maar het hart laat van zich spreken, wat een van de mooiste verliefdheden in de literatuur oplevert, in elk geval een van de meest intense, want in het woud aan maatschappelijke regels kan elke blik, elke gezichtsuitdrukking, elk gebaar, elk woord iets anders impliceren, en het is aan de ander te achterhalen wat er werkelijk wordt bedoeld. De taal als verfijnde code en de wereld een bal masqué. De volgende alinea is exemplarisch wat dat betreft:

Mevrouw de Chasteller durfde dat niet te geloven en toch bekeek ze hem met verhoogde waakzaamheid. Leuwen sprak inderdaad heel weinig, men moest de woorden uit hem trekken. Zijn ijdelheid had hem gezegd: “Het is mogelijk dat mevrouw de Chasteller je voor de gek houdt. Als dat zo is, doet heel Nancy dat binnenkort ook. Zou mevrouw d’Hocquincourt ook in het complot zitten? In dat geval moet ik pas de dag na de overwinning mijn pretenties tegenover haar tonen, en wel hier. Als ze op mij letten, kunnen veertig mensen me hier observeren. […].”

Leven? Maskeren wat je denkt of voelt.

Hoewel Stendhal het stadje Nancy, waar Leuwen is gelegerd, niet uit eigen ervaring kende, zoals Van Maris meldt, wordt het als een kleingeestige provincieplaats beschreven waar grofheid, verveling en de daarmee gepaard gaande roddel en achterklap heersen. Dit in tegenstelling tot Parijs, waar in Lucien Leuwens verbeelding vrolijkheid en ongedwongenheid de boventoon voeren. Dat het leger in feite niets te doen heeft in Nancy maakt het verblijf alleen nog maar ellendiger. Af en toe flitst er echter een voorzichtige waardering voor de provincie voorbij: ‘Men kent er nog hartstocht [cursivering van Stendhal]’, een zinnetje waarmee Flauberts Madame Bovary wordt geprofeteerd.

In het tweede deel van het boek, dat zich in Parijs afspeelt, verdwijnt de hartstocht jammer genoeg naar de achtergrond en komt de nadruk te liggen op de politiek. Lucien Leuwen is teruggekeerd naar Parijs nadat er door een doortrapte arts een zwangerschap van mevrouw de Chasteller is gesimuleerd en zijn vader bezorgt hem een baantje als privésecretaris bij de minister van Binnenlandse Zaken. In eerste instantie lijkt de politiek nu wel aan de romanlezer besteed, want de machinerie wordt van binnenuit, dat wil zeggen vanuit het perspectief van Lucien Leuwen, beschreven. Het leven in Parijs is niet hoogstaander dan dat in Nancy; de wereld dwingt Leuwen om ‘schurkachtig’ te worden. Toch vond ik dit politieke deel veel te langdradig; mij overviel een tergende verveling en heimwee naar Nancy. Slechts sporadisch wordt het verhaal tot leven gewekt bijvoorbeeld tijdens de tocht van Leuwen voor een verkiezingsmissie naar Caen waar hij onderweg met modder wordt bekogeld. Omdat Leuwen op dat moment met zijn assistent aan het praten is, krijgt hij het ook in zijn mond, een scène die aan de val van zijn paard in Nancy herinnert. Metaforisch, want leger en politiek zijn laag-bij-de-grondse aangelegenheden in tegenstelling tot de verheven, zuivere liefde.

De weinig verheffende schildering van het politieke bedrijf – achterkamertjes in het kwadraat – maakte het Stendhal onmogelijk om Lucien Leuwen tijdens zijn leven te publiceren. Hij schreef het toen actuele boek rond 1835 en had op dat moment een politieke functie, consul in het Italiaanse Civitavecchia; uiteindelijk zou het pas aan het einde van de negentiende eeuw verschijnen. Stendhal heeft zijn roman nooit voltooid c.q. persklaar gemaakt – er bestaan verschillende edities – en dat is toch jammer, want als geheel ontbeert het de zeggingskracht van Het rood en het zwart of De kartuize van Parma (ik spreek uit herinnering), en is het niet een verraad in zekere zin? Welke schrijver zou willen dat zijn werk in onvolledige vorm het licht ziet?

In een van de voorwoorden merkt Stendhal op dat zijn roman is geschreven ‘for the happy few’, een even vleiende als geheimzinnige opdracht. Door Lucien Leuwen krijg je het vermoeden dat hij (over)gevoelige naturen op het oog had die in de diepten van hun hart schouwen – in een ander voorwoord vergelijkt hij de roman met een spiegel. Zonder er een moordkuil van te maken overigens, want leggerezza is alles. Aan iedereen de mogelijkheid om te zien of zijn hart op het slot past, en als dat het geval is, dan zal het misschien worden verlicht. Verkenners van de hartstocht behoren immers tot de eenzamen en het klinkt o zo zoet als een andere eenzame fluistert: ‘Our lips shall be sealed.’

Johannes van der Sluis

Stendhal – Lucien Leuwen. Vertaald door Leo van Maris. Atlas Contact – L.J. Veen Klassiek, Amsterdam. 606 blz. € 10.