Solo

De firma De Gruyter had op de hoek in de winkelstraat een grote zelfbedieningszaak geopend. Met naar het scheen prachtig tegelwerk, kroonluchters en veel koper. ‘Ik kan je toch wel een uurtje alleen laten, mag ik hopen?’ zei moeder terwijl ze me bij mijn kin vastpakte, mijn hoofd optilde en me in de ogen keek. Ik draaide me om en zei: ‘Ik ga lezen in mijn kamertje.’ Ik wachtte tot ik beneden in het trapportaal van de vijftigerjarenflat de voordeur hoorde dichtslaan. Vanuit het raam van de achterkamer zag ik moeder de hoek omslaan. Voor de zekerheid hield ik me nog een paar minuten koest. Toen zette ik de radio op het buitenlandse kanaal, de volumeknop op zes.

Alleen thuis. Een bliksemschicht door mijn borst en buik. Ik gniffelde van voorpret. De eerste song – ik had uitgevogeld dat liedjes in het Engels ‘songs’ werden genoemd – die zou worden gespeeld was volgens het mannetje van de radio een tja-tja-tja. Ik deed de deur van de keuken open, ging zitten op een van de krukjes en probeerde de maat op de keukentafel mee te tikken. Hoe deden die drummers dat toch? Je hoorde vrijwel tegelijk twee trommels en daarnaast ook nog een paar bekkens en bellen.

Midden in mijn optreden – voor een bescheiden publiek, voornamelijk bestaande uit Keulse potten, een paar weckflessen, ene Flippert uit Tiel en de zusters van de cacao van Droste – trapte ik met mijn rechtervoet per ongeluk tegen de afvalemmer. Precies in de maat! Zo werkte dat dus! Ik haalde een paar deksels van de pannen en hing die aan het keukenrekje. Uit een van de Keulse potten nam ik twee houten pollepels. Op de grond zetten ik de grote soeppan, met de bodem naar me toe. Na een paar songs ruimde ik met een hart dat mijn hele borstkas leek te vullen alles weer netjes op, deed de radio uit en veegde met de theedoek de keukentafel én voor de zekerheid ook de knop van de radiodistributie schoon.

Op dat moment hoorde ik de buitendeur beneden dichtslaan. Ik legde mijn oor tegen onze voordeur, wist zo goed als zeker wie er op de betonnen trappen liep. Elk persoon had zijn eigen echo. Papa liep snel omhoog, zelfs wanneer hij zijn stevige dienstschoenen droeg. Toen ik hem zei dat zijn loopje leek op een Engelse song, moest hij hard lachen. ‘Ik heb vroeger weleens aan tapdansen gedaan, dat zal het zijn.’ Het was ditmaal onmiskenbaar moeder die de trap opkwam, maar ze werd staande gehouden. ‘Zo, zo,’ hoorde ik iemand zeggen. Het was een vrouw, maar wie precies kon ik zo snel niet thuisbrengen. ‘Ik dacht dat je voor een weeshuis aan het koken was. Ik kon de potten en pannen hier horen rammelen.’

Moeder kwam binnen en liep zonder iets te zeggen langs me heen naar de keuken. Met de boodschappentas nog in de hand, kwam ze even later naar me toe. ‘Wat heb je uitgevreten?’ ‘Ik heb gelezen in mijn kamertje,’ zei ik, wetende dat zij wist dat ik wist dat ze me doorhad.’ En de keuken dan? Hoe komen die deuken in de deksels van de pannen? Die kan ik wel weggooien! Graag, ha, een deksels mooi geluid. En van de rand van de grote soeppan is een schilfer af. Bovendien mis ik een van de houten pollepels.’ Ja, die had ik in mijn enthousiasme bij een van de laatste slagen op mijn crashbekken doormidden gebroken. De twee stukken legde ik onderin de la van het gasfornuis. Het was de bedoeling dat ik die in een onbewaakt ogenblik met Velpon aan elkaar zou lijmen.

‘De buurvrouw van de begane grond zei dat het hier feest was. Luide muziek en gedonder met potten en pannen.’ De vrouw van de boze buurman in de bejaardenwoning naast de buitendeur had moeder aangesproken, dat verklaarde waarom ik haar niet had herkend. Ze kwam natuurlijk nooit de trap op, haar voetstappen echoden niet, er lag een loper van kokos in hun gang. Hoe hadden die twee oudjes dat eigenlijk kunnen horen, ze waren toch allebei zo goed als helemaal doof?

Ik weet niet wat die ouwe heks meende te horen, dacht ik. Zou ik het gewoon een keer zeggen? Ik kreeg maar zelden een tik van moeder. ‘Een beetje helpen in de keuken,’ lispelde ik lafhartig. ‘Wat werk uit handen nemen.’ Ik was niet alleen gekleed als een volwassene – in mijn kastje een hele collectie dassen die met elastiekjes rond je nek of met knijpertjes aan je boord vastzaten – maar sprak ook hun taal. Min of meer, ik had gemerkt dat verhaspeling vertederend werkte, vooral bij bezoek. Zus had gelijk, ik was ook toen reeds een beroepsaansteller. Het misselijkmakende ideaal van die dagen: een vroegoud kind, een miniatuurvolwassene, een vehikel voor de dromen van ouders – nu ook in zwang, meer dan ooit zelfs – een kijk-eens-hoe-goed-wij-zijn-in-de-opvoeding-circusact.

‘Wat werk uit handen nemen?’ vroeg moeder. ‘Ja,’ antwoordde ik, ‘de pannen eens extra boenen.’ Een flauwe probeersel, me ook wel bewust van de tevergeefsheid van de woorden. ‘Het kan zijn dat ik daarbij een deksel wat al te fanatiek gepoetst heb.’ Later, nog niet eens heel veel later, leerde ik beter te overtuigen. Een kwestie van eerst tegen jezelf liegen en het dan rotsvast geloven. En toen had ik ook niet meer ‘de gezonde blos’ die bij elke smoes spontaan opbloeide en soms zelfs tot in de hals reikte.

‘Zo, snotneus,’ zei moeder. ‘Dus jij vindt zeker dat ik niet goed schoonmaak? Voor jou voorlopig geen uitjes. En als je vader thuiskomt, zal ik met hem een hartig woordje spreken.’ Niets nieuws dus. Ik liet mijn opluchting niet merken, trok mijn hoofd tussen mijn schouders en keek naar de grond. Tegen de plint lag een stukje van een Keulse pot. Had ik tijdens mijn optreden een van moeders lievelingen geraakt – het huis stond er vol mee – en was een schilfer onder mijn pantoffel terechtgekomen, of ontbrak er nog iets aan de pot die papa een keer tegen de wand had gegooid?

In plaats van op de pannendeksels te rammen had ik beter een poging kunnen wagen om de pot te lijmen. Zou moeder dan blij met me zijn, of zelfs een beetje trots? ‘En ik had nog wel het snoepje van de week van De Gruyter voor je meegebracht.’ Ze borg een zakje in de kast waarvan alleen zij een sleutel had. ‘Je moet toch eens een keer leren om je dingen te ontzeggen.’ Het is voor je eigen bestwil, zei ik in gedachten haar volgende zin woord voor woord mee.

Guus Bauer