Geneuzel op leutertoon

Dat de Jan Wolkers die in de jaren zestig fraaie romans en verhalenbundels als Gesponnen suiker, Een roos van vlees en Terug naar Oegstgeest schreef niet meer bestaat, is al een paar jaar bekend; dat het almaar verder bergafwaarts met hem gaat en dat hij al helemaal geen brieven kan schrijven, blijkt uit zijn nieuwste boek: De onverbiddelijke tijd. Nooit eerder heb ik zo’n slaapverwekkende en gaandeweg steeds pathetischer correspondentie onder ogen gehad. Aan het eind van het boek vroeg ik me af waarom Sjoerd, aan wie de brieven gericht zijn, al dat geneuzel van hoofdpersoon Marcel in ’s hemelsnaam beantwoordde.

img18798Wolkers weet zelf dat De onverbiddelijke tijd niet deugt: hij legt Marcel heel wat verontschuldigingen voor de onbeholpen briefwisseling in de mond. Zo betitelt Marcel zijn verslag van zijn vrijpartij met twee vrouwen, meteen na het bericht van het overlijden van zijn moeder, als ‘een weerzinwekkend wee verhaal’, en noemt hij de observaties en gedachten die hij op papier zet zelf ’truttige Kleinmalerei’ en ‘onbenulligheden’, geschreven op een ‘leutertoon’. Helaas heeft hij daarin steeds gelijk.

Bijna tachtig bladzijden lang laat Wolkers de lezer in het ongewisse waarover zijn boek eigenlijk gaat. Sjoerd is uit Nederland vertrokken en reist de Verenigde Staten rond, Marcel schrijft brieven waarin hij herinneringen ophaalt aan hun jarenlange vriendschap en vooral veel ladenkasten vol belezenheid uitpakt. Die voortdurende verwijzingen naar de wereldliteratuur – en naar schilderkunst en muziek – zijn uitermate storend, te meer daar ze geregeld uit het ongerijmde lijken voort te komen. ‘Moge iedereen wiens moeder sterft zo teder en decoratief getroost worden. Je hebt het hard nodig. En ongewild ontstaat er ook nog in tableau vivant een schilderij van Dante Gabriel Rossetti.’

Gelukkig is het in de tweede helft van het boek met al die verwijzingen snel gedaan. Sjoerd, zo blijkt, is naar Amerika gegaan omdat hij ongeneeslijk ziek is en het onvermijdelijke vertoon van medelijden in Nederland wil ontlopen. Marcel laat echter niet af; zijn brieven beginnen van het sentiment te druipen (‘moed voor elke dag’, ‘een arm om je schouder’) en hij raakt zo overstuur dat hij zelf kramp in de hartstreek krijgt en valium gaat slikken.

De enige momenten dat hij zijn emoties een beetje in bedwang heeft, doen zich voor als hij reageert op de gedichten die Sjoerd hem zendt. ‘De onverbiddelijke tijd’ en ‘Fucking my Bike’ moeten mettertijd een bundel opleveren, die De Taal van de Weg zal heten. Het thema van die bundel (en van Wolkers’ roman): ‘De race tegen de tijd, dat is de lijn die door alle gedichten heen loopt, wat ik allerminst voor een ontdekking door wil laten gaan.’

Onverbiddelijk is in deze roman alleen de onttakeling van een ooit opvallend schrijverschap. Voorin zijn boek kondigt Wolkers voor de komende jaren maar liefst vijf nieuwe romans aan (‘in voorbereiding’). Het verdient overweging, lijkt me, er vier te schrappen en voor die vijfde de tijd te nemen tot er iets geloofwaardigs tot stand is gebracht.

Anton Brand

Jan Wolkers – De onverbiddelijke tijd. De Bezige Bij, Amsterdam, 186 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 7 december 1984.