De eeuwige bijrijder

Het vijfde deel van de cyclus Mijn Strijd van Karl Ove Knausgård (1968) heet Schrijver. Laat u zich door de titel vooral niet afschrikken. Ook in deze tekst kent de auteur met betrekking tot zichzelf en zijn omgeving geen genade. Hij schrijft zonder rem over alles wat hij denkt, voelt, meent te denken en denkt te voelen. De bekende thema’s komen ook hier weer aan bod: de twijfel, de schaamte, de zelfhaat, destructie middels de drank, heel veel liefdesperikelen en de moeizame relatie met zijn tirannieke vader.

Hoogstens komen er in dit deel iets meer, aanvankelijk behoorlijk gefrustreerde schrijfambities voor gekoppeld aan de uitersten van de jeugd: overmoed en moordende onzekerheid. Het boek handelt over de periode van 1988 tot 2002 toen Knausgård in Bergen woonde, de op één na grootste stad van Noorwegen, ook wel de stad tussen de zeven bergen genoemd.

Het wordt steeds duidelijker dat de kern van de cyclus gevormd wordt door de eerste twee delen Vader en Liefde. Zeg maar de periode dat de schrijver volwassen is, opnieuw samenwoont, bezig is met het schrijven als beroep, hij kleine kinderen heeft en de alledaagse werkelijkheid de passie voor zijn vrouw én voor het schrijven knevelt. Die twee delen zijn in al zijn ogenschijnlijke eenvoud van wereldklasse aangaande de beschrijving van het lot van het mensdom. De overige tot nu aan toe uitgebrachte drie delen, zeg maar alles wat voorafging, zijn wat cadans betreft net zo goed. Go with the flow. Je ontkomt er eenvoudigweg niet aan.

knausgard schrijverIn Zoon schetst Knausgård zijn vroege jeugd. In Nacht zijn verblijf als piepjonge leraar van 18 in het hoge arctische noorden van Noorwegen. Schrijver is het logische vervolg. Protagonist Karl Ove is 19 jaar en verhuist naar Bergen om aldaar een jaar aan de schrijfacademie te studeren.

Het boek opent als volgt:

De veertien jaar dat in Bergen woonde zijn allang voorbij, er bestaan geen sporen meer van behalve in de vorm van episodes die een aantal mensen zich misschien nog herinnert, hier een flits in een hoofd, daar een flits in een hoofd, en uiteraard alles wat ik uit die tijd aan herinneringen heb. Maar dat is verbazingwekkend weinig.

Dat is behoorlijk tongue-in-cheek als je bedenkt dat het ongecorrigeerde recensie-exemplaar maar liefst 770 pagina’s dik is. Het geeft even het idee dat het auto-fictionele karakter groter is dan gedacht. Het geheugen is immers een oplichter. Maar daar zijn de reacties uit familie- en vriendenkring van de auteur niet naar. Zijn dagboeken heeft hij verbrand, er resten hem alleen nog een paar foto’s en een stapel brieven. Herlezing deprimeert hem omdat het – denk terug aan uw eigen tienerjaren – hem duidelijk wordt dat hij in die tijd weinig wist, veel wilde en zo goed als niets voor elkaar kreeg. Hoeveel ambities zijn in die tijd niet voorgoed gestrand? We stippelen ons leven graag uit, maar het loopt vrijwel altijd anders dan gehoopt. Tegeltjeswijsheid: van de (in het geval van Knausgård gitzwarte) komedie van het leven, krijg je geen program.

Yngve, de oudere broer van Karl Ove, studeert ook in Bergen. Hij is in elk opzicht een man, waar Karl Ove toch nog iets van een jongen heeft. Een adolescent met voor de buitenwereld een meerderwaardigheidsgevoel. Een arrogant typ, uiterst zelfverzekerd. De deksel die een vat vol twijfel, schuldgevoelens, schaamte en onzekerheden afsluit. Yngve heeft een uiterst interessante vriendenkring. Karl Ove is in eerste instantie eigenlijk niet meer dan een aanhangsel van zijn broer, die het jaloersmakend goed doet bij de meisjes en naar het schijnt met het grootste gemak de prachtigste songs componeert. Karl Ove is weliswaar geen maagd meer, dat weten we uit Nacht, maar hij twijfelt toch nog sterk over zijn seksualiteit. Aan masturbatie geeft hij, met behulp van een kunstboek met ‘verantwoord’ naakt, pas rond deze tijd schoorvoetend toe. En dat terwijl natuurlijk de hormonen door zijn lichaam razen. Het is heerlijk om Karl Ove te zien schutteren bij de vaak al zeer ervaren schoonheden waar hij zijn zinnen op heeft gezet.

Het enige wat is overgebleven van al die duizenden dagen die ik in die kleine, smalstratige, van de regen glimmende stad in het Vestland heb doorgebracht, zijn een paar gebeurtenissen en een heleboel stemmingen.

Hij juicht hemelhoog want hij zal een groot schrijver worden, een ster, een lichtend voorbeeld voor anderen. Maar als iedereen om hem heen debuteert en zelfs goede kritieken krijgt, raakt hij in mineur, om niet te zeggen dodelijk bedroefd. Het heeft natuurlijk iets romantisch als je als twintigjarige alles op alles zet om schrijver te worden, maar als het je vijf jaar later nog nergens heeft gebracht, wordt het toch wel wat pathetisch.

Hij denkt erover om helemaal te stoppen, om zich dan maar op zijn baantje als verzorger van gehandicapten te werpen. Als de zoveelste die zijn droom niet heeft waargemaakt. Maar hij blijft aanmodderen, geeft de hoop niet op. De enige juiste weg. Maar dat weet je als ongeduldige jongere natuurlijk nog niet. Hij volgt wel, o zo belangrijk, de adviezen van de twee leraren en begint alles wat los en vast zit te lezen. Ook in dit deel komen weer veel boeken en platen langs. Het geeft een zeer herkenbaar tijdsbeeld.

De medecursisten zijn stuk voor stuk ouder en lijken allemaal meer begaafd. Een meisje dat al een dichtbundel op haar naam heeft staan, zegt hem eens goed de waarheid. Hij neemt zichzelf veel te serieus en heeft geen idee waar hij mee bezig is. Tegelijkertijd voegt ze er vergoelijkend aan toe dat het niet geeft omdat het bij de leeftijd hoort. Karl Ove is een knappe jongen en zijn stille wateren doen diepe gronden bij het vrouwvolk vermoeden.

Tot overmaat van ramp komt het meisje waar Karl Ove dolverliefd op is in de armen van zijn broer terecht. Hij voelt zich verlaten, ontsteekt in blinde woede en besluit om zijn broer uit zijn leven te bannen. Dat trekt na een paar maanden weer bij. De bloedband is nu eenmaal sterker. Langzaam weet Karl Ove uit de carrousel van hoop en afwijzing te raken. Hij is niet erg begaafd als drummer, maar speelt toch met zijn broer als gitarist in een band en daarnaast krijgt hij een baantje bij een lokale radio en schrijft net als eerder op school recensies voor tijdschriften en kranten. Hij verzoent zich min of meer met het feit dat zijn rol niet die van schrijver zal zijn, maar van een essayist en een literatuurjournalist.

Er vormt zich een eigen vriendenkring , waar, hoe schrijnend wil je het hebben, zich natuurlijk veel succesvol debuterende schrijvers in bevinden. Karl Ove heeft constant een mix van gevoelens te verwerken. Wat moet hij bijvoorbeeld denken wanneer de vriendin van Yngve het uitmaakt. Hij is bedroefd voor zijn broer, maar voelt ook iets van wraak, genoegdoening en een sprankje hoop. Moet hij soms zelf nu een poging wagen? Uiteindelijk lijkt hij zijn draai ook in de liefde te vinden. Een bloedmooi, goed en lief meisje, waar hij vol met lust maanden tegen aan heeft gelegen, spreidt, om het cru te zeggen, eindelijk haar benen als ze, christelijk opgevoed immers, van de goede bedoelingen van Karl Ove overtuigd is. Maar constant, Knausgård graaft diep en toont de zwartste zijde van zijn ziel, twijfelt Karl Ove of hij haar wel waard is. Hij lijkt niet in staat om eenvoudigweg van het leven (met haar) te genieten.

Na een hoop verhuizingen en stemmingswisselingen waar je vreemd genoeg eigenlijk niet genoeg van krijgt, besluit Karl Ove literatuurwetenschappen te gaan studeren. En mooi spiegelbeeld. Nu is hij de oudste student. Maar ook hier, hemeltergend, gaan de jonge broekies hem voor bij het debuteren. Zijn vriendin is goed, mooi, empathisch en daardoor ook gemakkelijk te kwetsen. Hij kan het niet laten om vreemd te gaan. Zijn duistere, destructieve zelf dwingt hem daar als het ware toe, aangemoedigd door sloten met drank. Hij dwingt zichzelf in een scheve verhouding, de wurggreep van een dubbelleven. Na vier jaar samen maakt Karl Ove het uit om niet al te veel later Tonje te ontmoeten. Op dat moment is hij een aandoenlijke stuntel, een magneet voor vrouwen. Iets wat hij zelf ergens wel weet, maar gezien zijn ‘kwalijke’ inborst niet waar wil hebben.

‘Wat vind je verder nog leuk?’ vroeg ik.
‘Kleren naaien. En Koken. Ik ben gek op koken. En drummen, natuurlijk.’
‘Ja’, zei ik.
‘En jij? Waar hou jij van?’
‘Niet van kleren naaien. Niet van koken.’ Ik hou van jou. Zeg het dan! Zeg het. Zeg het!
‘Ik vroeg waar je van hield. Niet waar je niet van hield!” Ik hou van jou, ik hou van jou.
‘Ik hou van voetbal’, zei ik. ‘Maar dat heb ik al jaren niet meer gedaan. En ik hou van lezen.’

De liefde doet pijn, dat moge maar weer eens duidelijk zijn. Karl Ove is niet in staat om eenvoudigweg gelukkig te zijn, of op z’n minst tevreden. Wanneer ze net bij elkaar zijn en in de kroeg zijn broer heel geanimeerd met Tonje praat, snijdt hij op het toilet van bijtende jaloezie en hartepijn met een glasscherf zijn gezicht aan gort. Zo rond pagina 700 begint het boek duidelijk op z’n end te lopen, maar toch kun je het niet wegleggen. Knausgård voegt aldaar delen van een roman in wording toe. Een boek dat uiteindelijk zijn debuut zal worden. Ietwat overbodig. Het loont toch om verder te lezen, want ook daar kom je analytische en woordtechnische pareltjes tegen. Tonje en Karl Ove besluiten, hoe ouderwets in die tijd, om te trouwen.

Waarom niet ja zeggen tegen de diepe ernst die dat inhield? […] Alles wat we verder deden, was onzin, niemand geloofde nog ergens in, niet echt. Niemand die ik kende in elk geval. Het leven was een spel, het leven was tijdverdrijf en de dood, die bestond niet. We lachten overal om, ook daarom, en helemaal ongelijk hadden we niet, de lach had altijd het laatste woord, die grijnzende schedel als we daar op een dag met de aarde in onze mond liggen.

Allemachtig, jong, denk je dan. Karl Ove, je kan het. En hoe! Al is dit natuurlijk een imprint die later is toegevoegd. Een analyse achteraf. Maar mooi en treffend is het wel. Het huwelijk loopt echter spaak, Tonje is 26 en wil meer, kinderen misschien wel. Karl Ove is bezeten van het schrijven en offert ook haar daarvoor op. Hij constateert een tekortkoming. Hij is het stereotype van de eenzame wolf. Zodra hij op pad is, mist hij niemand, niet zijn broer, niet zijn moeder – over zijn vader hebben we het natuurlijk niet – en ook niet zijn vrouw. Een man met een kilte in zijn hart. Een gevangene van zichzelf. Een gekweld mens, net als zijn vader, waar hij ongewild toch meer op lijkt dan hem lief is. Meermaals heeft Karl Ove een doodswens, maar toch zal hij nimmer de daad bij de gedachte voegen. Zijn vader heeft zich doodgedronken. Karl Ove heeft gelukkig, nu ja, gelukkig voor de lezer, zijn schrijfcapaciteiten.

Je ziet in dit deel de schrijver ontstaan en ook wordt in deze periode de basis gelegd voor de Mijn Strijdcyclus en dan met name het boek over de vader en over zijn tijd als leraar in Noord-Noorwegen waar hij een geheime liefde opvat voor een voorlijk dertienjarig meisje. Schrijver is de verpersoonlijking van de zoektocht van de jongeling, de verovering van een eigen plek in de wereld. Het beschrijft een persoon, nog maar net enigszins gevormd, die een vuurvaste wil heeft om te schrijven, om muziek te maken. Het enthousiasme waar een mens niet buiten kan, dat in het geval van Knausgård sterk wordt getemperd door zijn fatalistische zelfbeeld en existentiële angsten.

Wonder boven wonder, na de publicatie van een paar verhalen, wordt Karl Ove uitgenodigd op het kantoor van een uitgever. Zijn borst groeit, om met Gerrit Komrij te spreken, van trots tot slagschipgrootte. Maar na een flutgesprekje van een paar minuten staat hij alweer ontgoocheld buiten. Toch krijgt hij niet veel later de geest. Op dat moment groeit hij uit tot een schrijver van het type dat alles buiten het schrijven zonde van zijn tijd vindt. De schrijver van de manische soort.

Wat was dat voor een gevoel? Dat wist ik niet. Het liet zich niet analyseren, niet verklaren, niet beredeneren, er zat geen greintje rationaliteit in, aan de andere kant was het zonneklaar, allesoverheersend: alles behalve schrijven was zinloos wat mij betrof. Niets anders voldeed, niets anders kon die honger stillen. Maar honger naar wat?

De aantrekkingskracht van Mijn Strijd blijft dat de lezer zich ongewoon goed kan herkennen in de boeken, en in het geval van Schrijver ook de (aankomende) beroepsgroep. Elk mens heeft, vrij naar Gabriel Garcia Marquez, naast een openbaar bestaan en een privédomein ook een geheim leven, een intimiteit, een innerlijke stem die hij of zij zelf vaak nauwelijks helemaal begrijpt. Hoe graag willen we niet een medemens helemaal doorgronden, een geliefde bijvoorbeeld. Knausgård lijkt met de Mijn Strijdcyclus een poging te hebben gedaan om in alle eerlijkheid zijn totale wezen te laten zien. Daartoe is hij opgehouden met het vertellen van verhalen van derden, schakelde hij zijn fantasie – naar eigen zeggen nauwelijks aanwezig, iets dat hem vooral in Schrijver bij de academie parten speelt – uit en heeft zonder rekening te houden met wie dan ook, al zeker niet zichzelf, zijn ziel blootgelegd. Hij heeft zich onvoorwaardelijk in dienst gesteld van die ene protagonist, Karl Ove genaamd. Met alle gevolgen van dien. Een titanenwerk dat grotendeels ontstaan is uit wanhoop over de werking van de (literaire) wereld. Het besef dat dit dé manier is voor Knausgård om zijn vurige literaire wensen te kunnen vervullen, zie je langzaam groeien in dit deel van de cyclus. Het blijft allemaal iets Faustiaans houden. De eindconclusie volgt na verschijning van het zesde en laatste deel, getiteld Vrouw. Dat belooft wat.

Guus Bauer

Karl Ove Knausgård – Schrijver. Vertaald door Marianne Molenaar. De Geus, Breda. 640 blz. € 25,-