Verliefdheid, obstructie, diefstal en 1.473 klokken

Een heilige van de horlogerie, de nieuwe roman van Willem Frederik Hermans, is een mooi boek. Niet omdat er een nieuw standpunt wordt ingenomen of omdat de ideeën die Hermans uitdraagt anders zijn dan in eerdere boeken — integendeel zelfs: met de monotonie waarmee een hamer een aambeeld bewerkt prent Hermans zijn lezers hetzelfde wereldbeeld in als altijd. Of we nu hoog of laag springen, ons streven is ijdel en tot mislukken gedoemd.

een heilige horlogerieStaat er op de zolder van het paleis dat wordt beschreven een reusachtige klok die, als zij valt ’t hele gebouw zal vernietigen, dan weten we alleen al door de introductie van zo’n gegeven dat het gebouw ten onder gaat. De vraag is niet wat er zal gebeuren, maar hoe het gebeurt. Als antwoord op die vraag heeft Hermans weer eens een ingenieus plot gesmeed, zijn roman getuigt van inventiviteit, creativiteit en vooral consistentie.

Hoofdpersoon is Constantin Brueghel, eenmaal (op pagina 33) ook aangeduid als ‘Constantijn’, op z’n Nederlands. Hij is de zoon van een Nederlandse vader en een Franse moeder, bijna veertig jaar oud en filosoof van professie. Afgestudeerd op een ‘briljante’ scriptie over Tijd en Duur, waaruit in het begin van de roman de ‘mooiste passages’ worden geciteerd, heeft Constantin nadien een eenvoudig beroep gekozen: in een leegstaand paleis windt hij de klokken op.

Niet minder dan 1.473 klokken zijn er, verdeeld over 294 zalen plus drie gemeentelijke kantoorruimten. Om de geluidsoverlast van al dat getik zoveel mogelijk te beperken, dient Constantin de klokken zó af te stellen dat ze min of meer gelijk slaan. Vrienden maakt hij zich er niet mee: van de ambtenaren en de huismeester mag hij de klokken wel stilzetten, toeristen zijn niet in de verzameling geïnteresseerd omdat die amper bijzondere exemplaren bevat en de gemeente kost het handenvol geld om het paleis te onderhouden en te exploiteren. Maar omdat de hertog die het paleis aan de gemeente naliet het zo gewild heeft, doet Constantin zijn werk met de grootst denkbare toewijding — op het naïeve af.

De ondergang van het paleis en de collectie werpt zijn eerste schaduwen vooruit als Constantin kennis maakt met een nieuwe ambtenares die een dubbelgangster zou kunnen wezen van de actrice Louise Brooks, ster uit de jaren twintig en dertig, bewonderd om haar tragische schoonheid, intelligentie en fataliteit. Of Hermans eraan gedacht heeft weet ik natuurlijk niet, maar Louise Brooks speelde in 1928 een rol in Pabst’s film Der Büchse der Pandora (naar Lulu van Frank Wedekind) en het is met haar verschijnen dat de doos van Pandora in de roman open gaat. Ook de ambtenares heet Louise, al heeft ze geen achternaam. Haar komst is het begin van een onvervulde verliefdheid, de suggestie van conspiratie en een onzichtbaar complot, openlijke obstructie van de ambtenaren, de diefstal van Constantins gereedschap, heftige regenval en ten slotte een overstroming die een meute toeristen van de camping spoelt. Hoe al die elementen in elkaar grijpen moet ieder zelf maar lezen, ik zou de onmiskenbare spanning van de roman tenietdoen als ik het hier verklapte.

Is de doos van Pandora eenmaal open, dan volgt de ondergang, in dit geval van het paleis en de klokkenverzameling. Prachtig zijn echter de momenten waarop Hermans zijn hoofdpersoon en de lezer op het verkeerde been zet en hen laat geloven dat het toch allemaal nog goed kan komen. Zo’n moment is het Feest van de Langste Dag, wanneer de klokken zo ingesteld moeten worden dat ze om middernacht een vijf minuten durend concert geven. En ook het suggestieve optreden van wethouder Ménard – communist, multimiljonair en vriend van Louise – mag er zijn: hij weet Constantin te doen geloven dat de verzameling een toeristische attractie van de eerste orde kan worden als er maar in wordt geïnvesteerd.

Dat het uiteindelijk externe omstandigheden zijn, noem het toeval, die het interne proces van verrotting beslechten heeft me niet helemaal overtuigd: Hermans heeft wel zwiepender genadeslagen in zijn laatste alinea’s uitgedeeld. Maar aan Constantins illusies is een drastisch einde gemaakt.

Heel wat motieven uit Hermans’ eerdere werk klinken in Een heilige van de horlogerie door. Constantins scriptie herinnert aan het opstel Machines in bikini, zoals Hermans’ niet aflatende pleidooi voor de exacte wetenschappen dat überhaupt doet. Dubbelgangers waren er al in De donkere kamer van Damokles, mensen die een gebouw te gronde richten door het in bezit te nemen in de novelle Het behouden huis. Die reusachtige klok op zolder doet denken aan de even reusachtige schrijfmachine in de Vijzelstraat in Het Evangelie van O. Dapper Dapper.

Herkenning en daaruit voortvloeiend een zekere berusting zijn dus onvermijdelijke ervaringen bij het lezen van deze nieuwe roman. Maar als gezegd: niet het wat maar het hoe — daar gaat het om. Welnu, ik heb genoten.

Anton Brand

Willem Frederik Hermans – Een heilige van de horlogerie. De Bezige Bij, Amsterdam, 220 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 6 november 1987.