Een kleine, verdorven madonna, of de zinnen van James Joyce

James Joyce staat nu niet bepaald bekend om het serveren van lichte kost, en zelfs zijn relatief korte roman Zelfportret van de kunstenaar als jonge man, dat oorspronkelijk gedurende de eerste jaren van de Eerste Wereldoorlog als feuilleton verscheen en in 1916 in boekvorm, is loodzwaar. Ook sfeervol zou je daar tegenin kunnen brengen, want Joyce bedwelmt op een of andere manier met zijn zinnen; Joyce is een zeer zinnelijk schrijver, als wijdde hij als een priester wat hij beschrijft met wierook; dit boek lezen is alsof je een aardedonker kerkje op het Ierse platteland bent binnengestapt.Toch moet je wellicht een katholieke opvoeding hebben genoten om de jeugdherinneringen aan de katholieke kostschool op hun juiste waarde te schatten; mij was het onmogelijk om deze mis tot het einde toe uit te zitten.

Dubliners

Anders is het gesteld met de verhalenbundel Dubliners, dat voor het Zelfportret, in het eerste oorlogsjaar verscheen. In het openingsverhaal ‘De zusters’ komt alweer meteen het katholicisme op de proppen, maar op een veel lichtere wijze. Over een priester die net is overleden schrijft Joyce:

En ik was niet verbaasd toen hij me vertelde dat de Kerkvaders boeken hadden geschreven, zo dik als adresboeken en zo klein gedrukt als de kleine lettertjes in de krant, om al deze ingewikkelde vragen toe te lichten.

Ook de jongensjaren worden veel krachtiger voor het voetlicht gebracht in het erop volgende verhaal ‘Een ontmoeting’, waarin twee schooljongens een vreemde, zinnelijke, om niet te zeggen geile oude man ontmoeten:

Toen vroeg hij wie van ons de meeste meisjes had. Mahony merkte achteloos op dat hij drie grietjes had. De man vroeg hoeveel ik er had. Ik antwoordde dat ik er niet een had. Hij wou me niet geloven en zei dat ik vast wel één had. Ik zweeg.

Wederom de jeugd en het verlangen in het daarop volgende verhaal ‘Arabië’:

Maar mijn lichaam was als een harp en haar woorden en gebaren gleden als vingers langs de snaren.

Mooie laatste zinnen ook:

Ik staarde naar boven in de duisternis en zag mijzelf als een in zijn ijdelheid bespottelijk wezen; en mijn ogen brandden van pijn en woede.

‘Eveline’ is een aangrijpend verhaal over een meisje dat op het punt staat huis en haard te verlaten door per schip met haar geliefde naar Buenos Aires te reizen. Wederom prachtige laatste zinnen:

Alle zeeën van de wereld kolkten om haar hart. Hij trok haar naar beneden: hij zou haar verdrinken.

Daarna volgt het elektriserende ‘Na de race’. Het zinnelijke van Joyce openbaart zich weer in een observatie in ‘Het pension’:

Polly was een slank meisje van negentien jaar; ze had licht, zacht haar en een kleine, volle mond. Haar ogen, die grijs waren met een tikkeltje groen erin, mikten gewoonlijk naar boven als ze met iemand sprak, zodat ze eruit zag als een kleine, verdorven madonna.

Of het laatste verhaal ‘De doden’:

Uit het diepst van z’n wezen riep hij naar haar, vol verlangen om haar lichaam tegen het zijne te persen, haar te overmeesteren.

Het zinnelijke lijkt het grondplan van Dubliners te zijn. Niet alle verhalen uit de bundel zijn even boeiend, maar iedereen die de literatuur serieus neemt – in elk geval de jonge kunstenaars onder hen – zou zelf van Joyce minstens Dubliners moeten bestuderen. Gerrit Komrij zei eens, ik parafraseer waarschijnlijk, dat elke schrijver Nietzsche kon afwijzen, maar dat hij eens in zijn leven verantwoording aan hem moest afleggen. Hetzelfde is vermoedelijk van toepassing op James Joyce.

Johannes van der Sluis

James Joyce – Zelfportret van de kunstenaar als jonge man. Vertaald en becommentarieerd door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam. 334 blz. € 19,99.

James Joyce – Dubliners. Vertaald door Rein Bloem. Van Gennep, Amsterdam, 1991. 226 blz.