1967 Heintje Mama

(een persoonlijke geschiedenis in 50 en enige Nederlandse levensliederen).

De opvoeding van mijn eigen kinderen is in zoverre nu al geslaagd, dat mijn oudste zoon al voor zijn tweede verjaardag de ingewikkelde melodielijnen van Heintjes Mama onder de knie had. Het is belangrijk voor een jongen om op tijd tot het besef te komen dat je een hoop lol kunt hebben met je vader, dat hij je uitstekend kan leren hoe je een baars zijn kop afsnijdt als hij het haakje heeft ingeslikt en dat je niet tegen schrikdraad moet pissen. Maar dat zijn – in the long run – toch vaardigheden die je ook van een ander kunt leren. Je moeder is, als het goed is, your own personal Jesus. Iemand die je kwetsbare, kleine ik geborgenheid biedt als het nodig is. Die je alles vergeeft en onbaatzuchtig jouw kant kiest, ook als je zelf allang weet dat je alle recht daarop op majestueuze wijze hebt verspeeld.

Zo’n moeder had ik zelf. 1967 was voor haar een slecht jaar. Haar vader, de laatst overgebleven man uit een gezin dat ooit drie stevige kerels telde, overleed. Alles wat ik over hem weet, heb ik van horen zeggen. Hij speelt een belangrijke rol in mijn eerste herinnering, maar in de aftiteling staat achter zijn naam al een kruis. Wat was dat, denk je, nou voor moeite geweest om ergens in die klont samenwerkende hersencellen een hoekje in te richten, waar de herinneringen aan de eerste drie, vier jaar van je leven opgeslagen worden? Waarom herinner je je wel de oranje, plastic mondharmonica die je op je vijfde verjaardag cadeau kreeg, maar niet de stem van je eigen grootvader omdat het lot besliste hem net te laten overlijden voordat het geheugencentrum in je brein goed en wel was afgetimmerd?

Zelf moest mijn moeder niets hebben van Heintje. En daar had ze natuurlijk schitterend gelijk in. Vergeet waterboarden. Zet een doorgewinterde boef in een cel met een luidspreker waaruit Mama van Heintje klinkt en na een kwartier is hij bereid om iedereen in zijn vuige, criminele netwerk aan je te verraden, inclusief zijn eigen moeder. Ik denk dat het ons, bovenrivierse, afvallige protestanten allemaal te veel naar Mariaverering riekt. Het katholieke gejengel over ‘la mama’ waar vooral zoetgevooisde Italianen het patent op hebben, is ons, viereneenhalve eeuw na de Beeldenstorm, nog altijd te barok. Doe effe normaal. In onze cultuur belijd je je liefde voor je moeder door haar op moederdag een rolveger van Leifheit te geven. Een goede moeder herken je aan haar vermogen te acteren dat dat het mooiste is dat je haar cadeau had kunnen doen. (Vgl. Bill Cosby’s briljante oneliner: ‘fatherhood is all about pretending the present you love most is a piece of soap-on-a-rope.’)

Toch is Mama van Heintje een monument in het Nederlandstalige genre.* Met kunst (liedkunst) heeft het weinig te maken, maar in onze, grotendeels op gezinsverbanden drijvende maatschappij heb je culturele ijkpunten nodig die die gezinsverbanden eens lekker in het zonnetje zetten. En dan met name natuurlijk het rotsvaste fundament waar het gezin op is gehuisvest: má-ha-má. Een club heeft een lied nodig. Het zou mooi zijn geweest als dat in ons geval een muzikale bewerking voor piano, cello, altviool en bijvoorbeeld Liesbeth List was geweest van Nijhoffs De Moeder de vrouw.

Maar wie op zoek gaat naar een acceptabel alternatief van een lied over moeders in onze eigen taal, komt al snel uit bij Corry Konings (‘Wie leerde jou je veters knopen? / Dat is toch je moedertje’) of Och was ik maar bij moeder thuis gebleven van Johnny Hoes. Met dergelijke notenbalkenbrij van de kiloknaller raken we wel heel ver verwijderd van de warme, serene en bij vlagen dramatische emoties die ons – als het goed is – doorstromen als we in een stil moment aan onze moeders denken. Roeien met de riemen die je hebt. In godsnaam dan maar Mama en in mijn geval dan het liefst in de uitvoering van mijn oudste zoon, op 10 januari 2003**, iets meer dan een jaar voor mijn moeder voor hem onvermijdelijk dezelfde legende-van-horen-zeggen zou worden als zijn overgrootvader 36 jaar eerder voor zijn vader. Over vaderliederen gaan we het uiteraard (in de aflevering over 1980) nog uitgebreid hebben.

Erik Nieuwenhuis

*Het origineel is – natuurlijk – Italiaans. Ik heb een groot zwak voor Beniamino Gigli (die van ‘cuor ‘ngrato,’ gezongen door Uncle Junior in de Sopranos.) Zijn uitvoering van Mamma is al een stuk beter binnen te houden. Maar dat kan ook heel goed komen doordat Italiaans voor een Noord-Nederlander nou eenmaal beter te verteren is dan het Nederlands van een Limburgs snaakje dat ‘wereld’ uitspreekt als ‘wirrult’. Geen kwaad woord over Limburg, hoor. Over de Janse Bagge Bend en Rowwen Hèze komen we nog te spreken.

**Helaas heeft hij me verboden het filmpje op youtube te zetten.