Zich handhaven op de fiets betekent zich handhaven in de maatschappij

Martin Bons (1963) is gezien het fotootje in vol wielerornaat achterop De weg omhoog, de opvolger van De kunst van het dalen, een behoorlijk groot gebouwde stoemper. Niet bepaald een vlieggewicht dat geschapen is om de (Franse) cols op te vliegen. Toch – de wielerkoorts is op z’n minst zo hardnekkig als het schrijfvirus – laat hij regelmatig de boel de boel om vooral die ene ‘Nederlandse’ berg te beklimmen. De eenentwintig bochten van de vermaarde Alpe d’Huez. Daar is hij even helemaal op zich zichzelf aangewezen. De tijd tussen de wielen is bij uitstek geschikt voor reflectie. Waar sta ik in het leven, heb ik mijn doelen bereikt? Zijn die ambities eigenlijk wel zo belangrijk? Waar voel ik me echt thuis?

de weg omhoog bonsBons is opgegroeid in de Bloemenbuurt in Papendrecht in een arbeidersgezin. Weinig cultuur, weinig scholing. Er staan drie lp’s in de kast, type Urker mannenkoor, en de platenspeler is kapot. De wijk houdt zich massaal bezig met duivenmelken en natuurlijk volgt men de verrichtingen van de ridders op de pedalen op de voet. De enige manier om hogerop te komen, is via de bikkelharde sport. Afzien, daar is de arbeider van oudsher goed in.

Vader, een echte socialist, is voor tachtig procent afgekeurd en Hans Wiegel, de ras VVD’er, heeft net de uitkeringen bevroren. Bons heeft weinig interesse in school, is typisch een mavo-klantje. (In die tijd met veel dedain uitgesproken door de lyceumbezoekers.) Maar hij blijkt een vechter. Een enkele denigrerende zin van een atheneumklant doet hem besluiten om te proberen op te klimmen op de maatschappelijke ladder, terwijl de meeste van zijn klasgenoten (noodgedwongen) kiezen voor een handwerk en een verloofde. ‘Hij is echt zo’n ongecompliceerde, net als Bons.’

Een mokerslag, een onbedoelde aansporing. Bons zou weleens even laten zien dat hij meer in zijn mars had. En dan kom je als arbeiderszoon ineens tussen de ballen en de verwende trutjes terecht. De Oudemanhuispoort waar Recht en Politicologie huizen en meisjes boos zijn op papá wanneer ze geen rode maar een gele sportauto voor hun verjaardag krijgen. Behoorlijk vervreemdend. Bons knokt zich door de eerste tentamens heen en ontdekt dan niet alleen als volger maar ook als renner de wielersport. Op de berg is iedereen gelijk. Toch? Ja, je kunt een fiets met dichte wielen en een druppelhelm aanschaffen, maar de benen en het brein moeten het doen. (We hebben het in dit geval even niet over EPO en dergelijke.)

Bons moet en zal een keer de Alpe d’Huez beklommen hebben binnen het uur. Hij is er al dichtbij geweest. Heeft slecht een minuut en een handvol seconden meer over de klim van ongeveer dertien kilometer gedaan. (Er is wat discussie over beginpunt en finish.) Is het dan zo belangrijk? Hij heeft toch al bewezen dat anderen het mis kunnen hebben. Hij is doctorandus geworden, journalist en redacteur bij tv-programma’s. Maar ook daar zag hij dat het behalen van de bul of het aangenomen worden in een baan niet het einddoel is, maar pas het begin. En dat het netwerk van de oude jongens (m/v) meer voor elkaar krijgt dan welk (creatief) talent dan ook. Is al het geploeter om er min of meer te komen het wel waard geweest?

Elke keer als ik op de flanken van de Alpe d’Huez fiets, heb ik het idee dat ik op de treden van de maatschappelijke ladder verkeer. Het vreemde is dat alléén de Alpe dat teweegbrengt. Er zijn hier in de omgeving prachtige bergen om te beklimmen: de Col d’Ornon, La Bérarde, de Col du Glandon. Daar fiets ik om te genieten, van de naaldbomen, de gletsjers en de meren. De Alpe gebruik ik slechts om me te bewijzen.

Keihard heeft hij getraind. Het Kopje van Bloemendaal tig keer op en af gegaan en een ‘hoogtestage’ in Limburg gedaan. Ditmaal, bij de zestigste poging, moet het lukken! De tocht omhoog geeft aanleiding om zijn leven samen te vatten. Om bij elke bocht een belangrijk persoon, een gebeurtenis en vooral zijn jeugd en afkomst kleur te geven. Arbeiderskinderen die universitair geschoold zijn, hinken vaak op twee gedachten. De door Bons aangehaalde socioloog Mick Matthys:

Kinderen afkomstig uit een laag milieu hebben geen goed netwerk, missen sociaal en cultureel kapitaal, kennen de onuitgesproken codes niet en snappen niet dat de hogere klassen met dubbele agenda’s werken.

Ze rijden zogezegd de buitenbocht en verliezen dus snelheid. Bons heeft de binnenbocht geprobeerd, maar, en dat siert hem, hij verloochent zijn afkomst niet. Het is derhalve mooi dat Bons het boek opdraagt aan zijn vader. Hij heeft er, dat mag de eindconclusie zijn, vrede mee dat hij wellicht ongecompliceerd is. De zelfspot in De weg omhoog is louterend, voor de lezer en voor Bons zelf. Ooit dacht hij werkelijk dat journalisten heiligen waren, mensen met een enorme status. Inmiddels weet hij door schade en schande wijs geworden wel beter.

Bons schrijft het allemaal met veel schwung op. Hij is eerlijk ten opzichte van zichzelf en van zijn veranderde visie op politiek en maatschappij. Hij is, in wielertermen, een echte rouleur. Weet wanneer hij moet draaien en wanneer hij even moet harken en stoempen. Meer dan vier uur lang aangenaam aan het elastiek (= leesplezier). Dit is beslist niet alleen een boek voor sportliefhebbers in het algemeen of wielerbegeesterden in het bijzonder. Dit is een boek over het leven, over kopmannen en voornamelijk over knechten. Leve de waterdragers!

Émile Zola, zelf ook wielerfanaat: ‘Zich handhaven op de fiets betekent zich handhaven in de maatschappij.’

Guus Bauer (52,30/stopwatch/1982/excuus)

Martin Bons – De weg omhoog. Thomas Rap, Amsterdam. 224 blz, € 16,90.

(foto via Flickr, No known copyright restrictions)