Chrétien Breukers en Mark Cloostermans duiken onder in het oceaangelijke oeuvre van Georges Simenon, de man van vierhonderd boeken. Naar aanleiding van de 25ste verjaardag van Simenons overlijden lezen zij een selectie van 25 titels, zowel Maigrets als romans durs, zijn ‘serieuze’ romans. Twee Tzum-bloggers om Simenon op de hielen te zitten.

De poes is een ‘late’ Simenon en de vraag of deze oude schrijver nog de levendige, obsessieve trekjes heeft van de Simenon uit de jaren veertig en vijftig is gerechtvaardigd. Het antwoord is: Ja, en nee. Een polderantwoord. Zoals De poes ook een beetje een polderboek is. Deels een sterke roman, deels een plichtmatig geval. De rek was er (nog) niet uit, maar de rek zat er ook niet langer helemaal in.

In de roman doet Simenon wel iets moois, iets wat doet denken aan de manier waarop Michael Haneke zijn films maakt. Vanuit een aantal vaste ‘camerastandpunten’ zoomt hij in op twee echtelieden, Emile en Marguerite, die een tweede huwelijk bijna letterlijk uitzitten, in wederzijds wantrouwen en wederzijdse haat.

Ze voeren in hetzelfde huis een gescheiden huishouden, doen apart boodschappen, bergen hun spullen op achter slot en grendel (omdat ze bang zijn dat de een de ander zou kunnen vergiftigen) en slapen in een apart bed, zij het in dezelfde kamer. Communicatie verloopt via briefjes, waarop ze korte boodschappen neerpennen. Gesproken wordt er niet, of nauwelijks.

Dit benauwde universum houdt Simenon zorgvuldig in stand, hij gunt zichzelf, de lezer en de hoofdpersonen geen moment rust. Dat werkt heel goed, want het komt tijdens het lezen nauwelijks in je op dat het allemaal wel erg raar is wat er gebeurt. Het lijkt allemaal volledig normaal: man, vrouw, tweede huwelijk, achterdocht, haat, – en dan moet alles tot het onvermijdelijke einde worden uitgezeten.

De aanleiding om in haat te vervallen is eenvoudig. Emile verdenkt Marguerite ervan zijn kat te hebben vergiftigd. Die kat was nog uit zijn vorige leven, maar lag op een gegeven moment dood in de kelder van Marguerites huis, waar Emile is ingetrokken na hun huwelijk. Als wraakactie plukte Emile de papagaai van Marguerite kaal, iets wat het arme beest niet overleefde. Conflict geboren.

De echte aanleiding ligt natuurlijk dieper. De twee mensen houden niet van elkaar. Ze zijn getrouwd omdat ze allebei alleen waren, niet uit liefde. Het verstandshuwelijk werd binnen de kortste keren een hel, en de seks verkeerde in een mum van tijd in een duivelsplicht, zoals Elsschot zou schrijven. Dit tegenvallende huwelijksleven moest wel omslaan in iets anders. In onverschilligheid of haat.

Het laatste hoofdstuk is typisch Simenon, en hierin ontbindt hij nog een keer alle duivels. Zonder het letterlijk te beschrijven wat er is gebeurd, wordt een echtelijk drama gesuggereerd en als Emile wakker wordt in het ziekenhuis schrijft Simenon het volgende:

‘Mijn vrouw…’
‘Ik weet het… Wat nodig was, is gedaan…’
De professor… Wat nodig was… Wat was nodig? Waarom nodig?
‘Maar ze is dood…’ bracht hij met moeite uit.
Hij meende dat hij het uitschreeuwde en zijn stem was nauwelijks te horen.’
‘Stil nu maar… Kijk… Daar is hij…’
Opgelucht stond ze op van haar stoel en sprak op gedempte ton tegen een al wat bejaarde man in een witte jas. Met hun beiden stonden ze naar hem te kijken.
‘Voelt u zich niet misselijk?’
(…)
‘Mijn vrouw…’
‘Ze is toch… m… m…’
‘Ja, ja.’
‘En ik?’
De chirurg kon niet nalaten te glimlachen.
‘U brengt het er levend af, maar ik wil u niet verhelen dat u hier lange tijd zult moeten blijven… U zult verstandig moeten zijn.’
(…)
Hij was… Het was moeilijk om te denken… De glimlach van de dokter… Hij was… Hij zocht naar het goede woord… Hij vond het net… Hij was niets meer…

Opluchting of verlossing: daar doet Simenon niet aan, en dat is maar goed ook; er moet en zal geleden worden in de hel die iemand voor zichzelf heeft ingericht. Ik weet niet precies waarom, maar mij troost zoiets. Ik zie het niet als iets sombers, of als een slechte oplossing. Het leed is alomtegenwoordig, net als in het ‘echte leven’, en wie denkt ergens mee weg te kunnen komen, gokte op het verkeerde paard.

De poes is losjes gebaseerd op het tweede huwelijk dat moeder Simenon afsloot, na de vroege dood van Simenons vader. De tweede echtgenoot bezat één ding waar moeder Simenon haar hele leven op had zitten vlassen (en iets wat vader Simenon niet bezat): een vast pensioen, dat op de weduwe overdraagbaar was. En net als in De poes verzandde dit tweede huwelijk in haat en achterdocht.

Hier is Marguerite de vrouw met een fortuin, bij wie de minder vermogende overbuurman Emile intrekt. Maar de verhoudingen liggen ongeveer hetzelfde, en het resultaat is dat ook. Simenon, een man van drie huwelijken en ontelbare vrouwen, lijkt met De poes een parabel te willen vertellen over het huwelijk – en het is geen hoopgevende parabel. De mens lijkt, in de wereld van Simenon, niet geschikt om in huwelijks verband samen te leven.

Alle elementen die het werk van Simenon interessant maken komen opdraven in deze late roman. De drang naar seks (die Emile in zijn eerste huwelijk kon botvieren, met zijn echtgenote en in talloze affaires), de wurgende omgang tussen echtelieden én de sociale strijd, die alle verhoudingen scheeftrekt. Hier is die strijd voelbaar als de gefortuneerde Marguerite Emile langzaam maar zeker ‘ontmant’, hem in haar huis haalt en langzaam tot een niet-man maakt.

In De som van misverstanden schrijft Maarten ’t Hart over de late boeken van Simenon:

Zo saai als ik de Maigrets vind, zo boeiend vind ik de gewone romans. Vond, moet ik eerlijkheidshalve zeggen, want ik heb er de laatste jaren moeite mee Simenon nog te lezen. Dat komt ten dele omdat de laatste werken, ongeveer vanaf Il y a encore des noisetiers geen schaduw meer zijn van het vroegere werk. Het zijn plichtmatig geschreven romans. In Novembre, Le riche homme, La disparation d’Odile, Le cage de verre en Les innocents is Simenon een epigoon geworden van zich zelf. Eigenlijk zijn al vanaf Le train de Venise (1965) de romans steeds minder goed geworden al was Le chat (1967) toch nog een boeiende studie van een ongelukkig huwelijk. Maar dat werk schijnt gebaseerd te zijn op zijn eigen waarnemingen van het tweede huwelijk van zijn moeder. Misschien zijn al die andere latere werken wel zo slecht omdat ze geen enkel verband meer hebben met de biografische werkelijkheid van Simenon. Een schatrijke grootgrondbezitter kan niet meer schrijven over de gevolgen van de verdwijning van een eenvoudig meisje als Odile.

Dát lijkt me enigszins overdreven, al is het wel degelijk zo dat Simenon in De poes (Le chat) niet meer vonkt en schittert als in bijvoorbeeld Zondag. Misschien was zijn beslissing, begin jaren zeventig, om niet meer te schrijven daarom een terechte. Obsessies zijn een goede bron om uit te putten, maar zelfs een geobsedeerd mens als Simenon weet die bron op den duur blijkbaar te laten opdrogen.

Zo volgde Simenon de weg van alle schrijvers: via een onstuimige jeugd en een middenperiode waarin hij alle talenten ten volle benut naar een ouderdom waarin hij soms nog kan vlammen – maar meestal moet terugvallen op een aantal beproefde trucs. Dat is misschien treurig, maar er was ondertussen wel een oeuvre ontstaan waarvoor menig ander auteur zou tekenen.

Na deze herlezingen van Simenon kan ik dan ook niet onderschrijven wat ’t Hart nog meer schrijft over diens werk:

Ik kon er maar niet genoeg van krijgen, het waren heerlijk eenvoudige en toch vaak aangrijpende romans over zeer herkenbare situaties in zulk sober en simpel Frans geschreven dat ze een welkom tegenwicht vormden tegen allerlei filosofische werken die ik toen meende te moeten lezen. Ik heb in die tijd bijna alle romans gelezen; behalve een aantal vroege werken omdat ik daar niet aan kon komen. Dankzij het feit dat nu het Verzameld Werk aan het verschijnen is, waarin alle vroege werken in ieder geval al zijn opgenomen, heb ik alle witte plekken weten weg te werken. Maar ik ontdekte al spoedig dat ik geen echte interesse meer kon opbrengen voor deze romans, ze lijken me nu zo vaal en kleurloos, zo gemanieëerd geschreven ook vaak (de soberheid is gekunsteld!), dat ik er alleen maar een soort afkeer bij voelde.

Simenons werk staat nog steeds overeind, zelfs als hij even een minder moment heeft. Hij is een schrijver, iemand die het verdient om een plek onder de zeer groten te krijgen (en te behouden).

Chrétien Breukers