Over: Wollt ihr die totale Poesie? korte en zeer korte gedichten, Hans Sleutelaar, De Bezige Bij, 2015

Van 12 tot en met 16 juni was ik in Venetië. Omdat het Biënnale is dit jaar, bezocht ik het Nederlandse Paviljoen (ontworpen door Gerrit Rietveld), waar de minimalistische kunstenaar Herman de Vries een tentoonstelling inrichtte. Grassen, stenen, bladeren, een fikse boomstronk, takken en twijgen, rozenknoppen, een houtskoolschriftuur op een witte muur: de ZERO-kunstenaar kan zich helemaal uitleven in dit wonderwel bij hem passende paviljoen.

Vorige week donderdag was ik in het Kröller-Müller Museum, waar een grote overzichtstentoonstelling te zien is van het werk dat De Vries in de vroege jaren zeventig maakte: lijnen, stippen, alles zo karig mogelijk aangebracht op papier, weinig kleuren, weinig opvallende vormen: minimalistisch tot op het bot.

Het gigantisch grote oeuvre van De Vries kan ik natuurlijk niet overzien, maar uit wat ik van hem zag meen ik te mogen opmaken dat hij zich, met behoud van de minimalistische uitgangspunten, steeds meer heeft ontwikkeld tot een in de natuur opgaande, sjamaan-achtige kunstenaar, die niet langer (alleen) op papier werkt, maar met materialen die hij heeft gevonden en die kunnen vergaan: het minimalistische kun je bij De Vries letterlijk nemen; zijn werk zal met de jaren nog minder worden.

De dichter Hans Sleutelaar, ook een minimalistisch kunstenaar, heeft die laatste stap niet gezet. Sterker, hij heeft bijna geen enkele stap gezet. Zijn werk, net als dat van De Vries redelijk recht in de minimalistische leer (en wortelend in de kunststromingen die eind jaren vijftig, begin jaren zestig in opkomst waren, een tijd waarin hij samenwerkte met schrijvers en kunstenaars als Armando, C.B. Vaandrager en Jan Cremer), is klein en omvat, nu het ‘definitief’ is verzameld, niet meer dan zestig gedichten en zes vertalingen.

Het gebundelde oeuvre van Sleutelaar is nog iets kleiner. Het is negenentwintig gedichten groot, al heeft Sleutelaar voor het nu verschenen Wollt ihr die totale Poezie? negen gedichten weggestreept uit de eerder verschenen bundels Schaars licht (1979) en Vermiste stad (2004). De auteur zegt hierover in de verantwoording: ‘Sommige daarvan ontbrak het aan zeggingskracht, andere leken mij bij nader inzien maakwerk.’

Deze strengheid, die bijna een gestrengheid is, is kenmerkend voor veel minimalistisch werk. Minder is meer, de juiste lijn op de juiste plek, vergezeld van de juiste kleur; of, in de literatuur: geen woord te veel, eerder een woord minder dan te veel, eerder iets aanduiden dan het benoemen (Armando), kort, korter, kortst. Veel gebruik maken van dingen uit het eigen leven (C.B. Vaandrager, Gust Gils), geen ingewikkeld gedoe. Sleutelaar lijkt het allemaal te onderschrijven, dat wil zeggen: voor zover hij schrijft.

Sleutelaar was redacteur van Gard Sivik, het blad dat ‘een nieuwe datum in de poëzie’ beloofde en daarmee De Vijftigers terzijde wilde schuiven. Voor de Gard Sivikers geen opeenstapeling van (vaak expressionistische) beelden, maar het kale woord en de korte zegging. De al genoemde Vaandrager, Gils en Armando zijn bekende voorbeelden, net als Hans Verhagen. Ze hebben allemaal een groot oeuvre geschreven, allemaal, behalve Sleutelaar.

Gard Sivik

Ik denk te weten hoe dat zo is gekomen. Nou ja, misschien is weten een groot woord, maar ik vermoed, na lezing van Wollt ihr die totale Poesie? waarom dat zo zou kunnen zijn. Alle andere genoemde dichters zijn niet bang geweest om de uitgangspunten van het minimalisme (of van ZERO, of van Gard Sivik) los te laten, om hun werk meer armslag te geven, om desnoods terug te grijpen op vorige data in de poëzie, om een verbinding met het lyrische tot stand te brengen. Sleutelaar wilde dat niet doen, ook al zat hij met handen en voeten vast aan die vorige data (maar hier kom ik zo meteen op terug).

De expositie van De Vries in Venetië heet ‘to be all ways to be’, een zin die op allerlei manieren kunt lezen, en die steeds van betekenis kan wisselen. De bezoeker van het Nederlandse Paviljoen krijgt de woorden, uitgesproken door de kunstenaar zelf, steeds op een andere manier te horen. to be all ways to be, to be allways to be, to be allways too, enfin, ad infinitum, zeker tot het einde van de Biënnale.

De titel van Sleutelaars verzamelbundel is tevens zijn meest bekende (en als een van de eerste gepubliceerde) gedicht(en): Wollt ihr die totale Poesie? Net als de regel van De Vries (die zichzelf overigens herman de vries noemt, in kleine letters, omdat hij meer en meer aan het verdwijnen is) kan die van Sleutelaar van alles betekenen; niet omdat je hem op allerlei manieren kunt lezen, of re-organiseren, maar omdat hij aan een politiek en cultureel weefwerk raakt.

In 1965, toen Sleutelaar de regel publiceerde, was de Tweede Wereldoorlog nog maar twintig jaar voorbij en tamelijk veel mensen wisten nog precies waar de regel naar verwijst: naar de uitroep ‘Wollt ihr den totalen Krieg’, waarmee Joseph Goebbels, de copywriter van Hitler, het lot van Duitsland als land met nog overeind staande gebouwen bezegelde. Want de totale Krieg, die hebben ze vervolgens in 1944 en 1945 gekregen, de Duitsers.

Behalve goed gevonden en spits, is deze regel dus, toentertijd, voor veel mensen verontrustend geweest. Wat kregen zij nu? Kwam daar een jonge dichter ineens met een soort nazistische punchline op de proppen? En wat zou daar wel niet allemaal op volgen? Die Armando, Gils, Vaandrager en Verhagen… dat waren ook al van die rare snuiters. En Armando en Sleutelaar maakten een boek over Nederlandse SS’ers… wat gebeurde hier eigenlijk? Waar moest dat naar toe? De Vijftigers waren nog maar net verteerd of daar had je alweer een nieuw groepje vrijbuiters.

Welnu, en helaas, het ging nergens heen, niet met het oeuvre van Sleutelaar tenminste. Zijn gedichten, meestal niet veel langer dan vier regels, bevatten soms mooi vondsten, maar over het geheel genomen zijn ze toch erg traditioneel. Dat mag, al is het voor hem geen zegening. Een voorbeeld:

Namiddag in Egmond

In de schemer kamt een oude vrouw haar haren.
Een deur zwaait open. Een hand gaat naar de pet.
De klokken van het klooster luiden tot gebed.
Nevelig het duin – ver weg de gevaren.

De tweede en de vierde regel zijn ‘mooi’, en zouden ook in het werk van de eerder genoemde vier dichters passen, maar de eerste en de derde regel vind ik een beetje sloom, eigenlijk. Al is die derde bij nader inzien misschien nog aardig, hoewel hij nergens heengaat. Het gedicht als geheel is een mix tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ lyriek. Sleutelaar lijkt tussen die twee, ondanks zijn redacteurschap van Gard Sivik, nooit een keuze te hebben kunnen maken – alsof hij zich met zijn beroemdste oneliner meteen overschreeuwde.

Hij schreeuwde in 1965 zijn definitieve regel. En daarna volgde een, niet eens zo luide, echo (de ondertitel van zijn verzamelbundel is in dit verband veelzeggend). Waar Armando, Gils, Vaandrager en Verhagen (en Herman de Vries) zich bleven ontwikkelen en een groot oeuvre bijeen schreven (en maakten), wat overigens bijna haaks lijkt te staan op het minimalistische uitgangspunt, liet hij het bij een paar notities: wat gedichten die de moeite waard zijn en een kreet die nog steeds iedereen kent. Ik bedoel het niet neerbuigend; ik denk dat veel dichters zelfs die ene kreet niet in huis hebben. Maar er had toch, als ik streng mag zijn, meer in gezeten, of nee, beter: ik had graag meer, en betere gedichten van Sleutelaar gelezen.

(Met die relatieve misluktheid plaatst Sleutelaar zich overigens ook in een rijke Rotterdamse traditie, een traditie waarin C.B. Vaandrager een van de spilfiguren is. Maar dat is een ander verhaal, voor een andere keer.)

Chrétien Breukers