Beminnelijk man ontsteekt in woede

‘Een van de prettigste kanten van een dagboek bijhouden,’ heeft Kees Buddingh’ eens geschreven, ‘is, dat je er niet elke dag in hoeft te schrijven.’ De dagboeken van Buddingh’ (thans in vier delen gepubliceerd: Wat je zegt ben je zelf, Verveling bestaat niet, En in een mum is het avond en Een mooie tijd om later te worden) vertonen dan ook (soms grote) hiaten. Tussen de laatste notitie van deel 3 (8-8-1974) en de eerste van deel 4 (17-4-1975) zitten acht maanden, waarin Buddingh’ geen letter’ heeft ‘opgetekend.

Ook elders zijn er perioden van stilte aan te wijzen: bijvoorbeeld tussen 24-5-1978 en 5-8-1978, tussen 16-4-1977 en 8-5-1977 en tussen 8-5-1977 en 1-7-1977. Soms geeft Buddingh’ een korte, verontschuldigende verklaring:

Ik wil weer beginnen, ik moet weer beginnen en ik ga ook weer beginnen aan deze notities. Als ik ze niet bijhoud komt dat een enkele maal door desinteresse, maar meestal door overstelpende drukte, zodat ik aan het eind van een dag te uitgeput ben om de dop van een vulpen te schroeven.

Meestal echter wordt de lezer in het ongewisse gelaten omtrent de reden van ’s dichters zwijgen. Ik vind dat jammer, omdat het net zo interessant is om te weten waarom een schrijver in bepaalde perioden niet in zijn dagboek schrijft als waarom hij dat in andere perioden wel doet. Ook het niet-schrijven behoort immers tot de praktijk van het schrijverschap.

Overigens: die onverklaarde hiaten en hiaatjes zijn wel het enige waartegen de lezer van het pas verschenen vierde deel Een mooie tijd om later te worden bezwaar – en dan nog alleen maar een heel klein bezwaartje – kan hebben. Het is altijd een genoegen om in Buddingh’s dagboeken te lezen. Dat komt, denk ik, vooral, doordat Buddingh’ zo’n beminnelijk man is, altijd opgewekt, bescheiden, belezen en in het bezit van een gezond gevoel voor humor.

In de bijna twaalfhonderd bladzijden dagboeknotities die hij gedurende een periode van tien jaar verzamelde, is slechts één keer sprake van blinde woede. In Een mooie tijd om later te worden beschrijft Buddingh’ zijn reactie op een recensie door Boudewijn Büch (‘een van louter kwaadaardigheid druipend stuk’) van twee van zijn boeken in Hollands Diep. Redacteuren van dat, inmiddels – helaas – ter ziele gegane blad, waren onder anderen Gerard Stigter, alias K. Schippers, en Hans Sleutelaar:

(…) dat die twee zich plotseling als de ergste verraders hebben ontpopt, ik kan het me nog steeds niet indenken. Als ik redacteur van Hollands Diep was geweest en wie dan ook met een soortgelijk stuk over Gerard was aangekomen, had ik gezegd: ‘Over my dead body. Als dit erin komt neem ik nu, op dit moment mijn ontslag. Dan ga ik nog liever tot aan het eind van mijn dagen met veters langs de deur.

Onmiddellijk wreekt Buddingh’ zich: ‘Ik kon geen foto van ons vinden, maar herinnerde me dat er een Tirade-nummer was met zijn portret erop, dat heb ik er afgesneden, op de achterkant geschreven: “En deze man hield ik elf jaar lang voor een van mijn vrienden”, in snippers gescheurd en aan hem toegestuurd. Hij zal het toch even weten. H. Sleutelaar en G. Stigter bestaan vanaf zaterdag niet meer voor mij.’

Later wordt de ruzie in Amsterdam bijgelegd: ‘Hij (Stigter) was zelf totaal onthutst geraakt toen mijn brief met zijn versnipperd portret kwam, had hem Erica open laten maken, er zelf niet eens naar willen kijken. ‘Maar dat is “voodoo, dat is moord!” zei hij wel drie keer. Zo had ik het weer niet gezien: ik wilde hem gewoon duidelijk maken dat het tussen ons afgelopen was. Uit alles bleek dat het hem niet minder hoog had gezeten dan mij. (…) Incident gesloten. Zand erover. Hoera!’

Behalve een aardige literaire anekdote leveren deze aantekeningen een nieuw aspect ter vervolmaking van het beeld dat men zich van Kees’ Buddingh’ aan de hand van diens autobiografisch werk heeft kunnen vormen. Dat is ook voor de lezer de waarde van deze dagboeken: de maker van door hem bewonderde gedichten gaat léven.

Frank van Dijl

C. Buddingh’ – Een mooie tijd om later te worden. De Bezige Bij.

Deze recensie stond in Het Vrije Volk van 15 juli 1978. Later in hetzelfde jaar lanceerde Willem Frederik Hermans een keiharde aanval op Buddingh’ en zijn dagboeken in een reeks artikelen in NRC Handelsblad. Lees mijn verhaal daarover hier.