Waar niet over gesproken wordt, bestaat niet

De zelfmoord van de Hongaarse auteur Szilárd Borbély (1964-2014) bracht de (Hongaarse) literaire wereld vorig jaar danig in beroering. In zijn poëzie worstelde de veelbekroonde auteur met existentiële vragen omtrent angst en dood. In zijn enige roman De bezitlozen haalt Borbély herinneringen op aan zijn ontwrichtende kindertijd.

de bezitlozenGeschreven vanuit het perspectief van de naamloze elfjarige protagonist, wordt de lezer geconfronteerd met een rauw, nietsontziend portret van personages die nauwelijks overeind blijven in een onbarmhartige wereld. Setting: begin van de jaren zeventig, het Hongaarse platteland, aan de grens met Roemenië en Oekraïne. In de toch al besloten, door behoudsgezindheid en angst gedreven, racistische dorpsgemeenschap geldt het gezin als Außenseiter. De depressieve moeder probeert aan de verstikkende gemeenschap te ontsnappen; de gewelddadige vader vlucht in alcohol. Voornamelijk hun onduidelijke afkomst staat participatie in de weg; nu eens zijn ze Roemenen, dan weer Hoetsoelen of Roesinen. Maar voor de openbaarheid zijn ze Hongaren: ‘Wij zijn Hongaren. Dat moet je zeggen. Want het is ook zo.’ Immers, geen aanspraak kunnen maken op de Hongaarse nationaliteit, betekent ook uitgesloten worden van het maatschappelijk bestel. Door een onduidelijk voorval uit het verleden verkrijgt de vader niet langer werk bij het landbouwcollectief, waardoor het gezin voortdurend op het randje van de armoede balanceert. De bij voorbaat tot mislukken gedoemde zoektocht naar een gedeelde geschiedenis en identiteit loopt als rode draad door de roman. De jonge verteller wordt geconfronteerd met tegenstrijdige verhalen, halve waarheden en een verzonnen herkomst. Hij ontwikkelt een fascinatie voor priemgetallen, die omwille van hun bijzondere, eenzame status als geslaagde metafoor voor de positie van de familie in het dorp gelden. Een isolement dat elk gezinslid op z’n eigen manier moet dragen.

De bezitlozen is bepaald geen opwekkende schriftuur, maar dat zijn de barre omstandigheden evenmin. Op gedetailleerde wijze bericht Borbély over dood en verderf, wreedheden tegenover mens en dier; het aantal scheldwoorden, schuttingtaal en verwijzingen naar uitwerpselen is niet te tellen. Als de vader niet langer welkom blijkt in het dorp en elders een onduidelijk bestaan leidt, dient de verteller als ‘man’ in de familie de dieren te doden, een bezigheid die tot in de details beschreven wordt en de jongen met weerzin vervult. Via die gedetailleerde weergave van feiten, gebeurtenissen en gevoelens doet Borbély een geslaagd beroep op het empathisch vermogen van de lezer. Met veel mededogen schrijft hij over mensen in onbarmhartige omstandigheden. Daarbij heeft de auteur weinig stilistische opsmuk nodig: de keuze voor een staccatostijl, die naadloos de verteltrant van de protagonist verbeeldt, vraagt van de lezer aanvankelijk enig doorzettingsvermogen.

De bezitlozen openbaart zich als een krachtig, oprecht portret van een opgroeiende jongen. Het is bij momenten bikkelhard, onbarmhartig en verontrustend, maar te allen tijde een verhaal dat verteld moest worden. Die noodzaak en urgentie blijken uit haast iedere zin.

Jürgen Peeters

Szilárd Borbély – De bezitlozen. Is de Messias al vertrokken? Vertaald door Mari Alföldy. Lebowski Publishers, Amsterdam 224 blz. € 19.99.