Observaties uit de hemel

In zekere zin heeft het voordelen te geloven in een bestaan na de dood, in welke vorm dan ook. Op het vertrouwen in een hiernamaals is de hoop gebaseerd dat we onze gedachten en ideeën nog kunnen ontwikkelen als ons lichaam — het stoffelijke omhulsel waarin ze opgekomen zijn — allang gestorven is. En, als extraatje: misschien biedt het ons de mogelijkheid eindelijk de gedachten van anderen te lezen, het liefst natuurlijk van degenen met wie we jarenlang optrokken en van wie we toch almaar niet precies wisten wat ze werkelijk van ons vonden. Voortbestaan na de dood en alle gedachten kennen — zou dat niet het diepe inzicht opleveren dat we tijdens ons leven nastreven, zij het welhaast per definitie vergeefs…?

Nu zegt de volkswijsheid dat geen mens van zijn dood terugkeerde, en dat dus het verwerven van zoveel inzicht denkbaar is, maar ook uiterst onzeker. De schrijver heeft daaraan geen boodschap: hij kan een leven na de dood creëren en een overledene als idee laten voortbestaan. Willem Jan Otten, dichter en toneelschrijver, deed dat in zijn eerste prozawerk: de novelle Een man van horen zeggen. Hoofdpersoon Gerard Legrand verongelukte in 1974, vijfenvijftig jaar oud, en is sindsdien een idee, ‘lichaamloos als de ingeving waar een schrijver mee speelt in de hoop een betekenisvol verhaal te vertellen’. Zelden is een auteur zó open over zijn ambities…

Legrand was tijdens zijn leven een beroemd pianist, hij vertolkte Bach als geen ander. In het begin van de jaren zeventig komt er een plotseling einde aan zijn artistieke carrière: geïnspireerd door Harnoncourt raakt de authentieke muziekbeoefening — terug naar het klavecimbel en de klankkleur — in de mode, en de verkoop van Legrands grammofoonplaten stagneert. Hij is dan al jaren gescheiden van Olga, de moeder van zijn zonen Johannes en Frank, en deelt zijn leven met Belle (‘mijn muze’), met wie hij al tijdens zijn huwelijk een verhouding had. De dood komt onverwacht: met zijn racefiets botst Legrand op een stilstaande vrachtwagen. De mogelijkheid van zelfmoord is nooit uit Olga’s gedachten.

Eenmaal dood, bestaat Legrand voort in de denkbeelden van anderen — hij registreert en beoordeelt de gedachten die Olga, Belle, Johannes en Frank aan hem wijden. Die gedachten zijn doorgaans vluchtig, maar ze worden talrijker, én intensiever rondom Legrands tiende sterfdag: de nabestaanden — met Belle als uitzondering — zoeken elkaar op en proberen al pratend hun herinneringen aan te vullen en betekenis te geven. Zo verwerft Legrand zich het uiteindelijke inzicht: hij ziet zijn leven in een perspectief dat hij, nog in leven, niet kon zien; hij achterhaalt wat anderen werkelijk van hem vonden en hoe ze nog steeds bezig zijn het beeld dat ze van hem hebben te herzien.

Dat inzicht stemt mild — en het stelt teleur. Olga, bijvoorbeeld, hield van hem op een ‘ernstige, bijna totalitaire wijze’. Legrand kon die liefde niet beantwoorden: ‘Ik heb dat niet gekund, ook al denkt zij van wel en moet zij nog altijd zien te leven met de schok van het verschil, tussen hoe zij denkt dat ik mij gaf, en hoe zij weet dat ik haar heb ingewisseld voor een vrouw die zich niet aan mij gaf.’ Maar hij herinnert zich ook dat hij kort voor zijn dood besefte ‘dat geen man ter wereld zo hevig bemind was geweest als ik door Olga’. Mooi, dat zicht op de speling van liefde en lot.

Anders dan Olga, is Belle onbereikbaar geworden: ze heeft Legrand nagenoeg uit haar gedachten gebannen. Misschien is dat maar het beste ook. Legrand ontdekt dat hij tijdens zijn leven soms meer werd gemist dan na zijn dood. Waarom dan niet voorgoed uit al die gedachten verdwijnen?

In het verwezenlijken van de ambitie een betekenisvol verhaal te vertellen is Willem Jan Otten naar mijn gevoel goeddeels geslaagd — het neemt niet weg dat die betekenis er bij tijd en wijle wel erg nadrukkelijk bij de lezer wordt ingehamerd. De novelle staat zo bol van de symbolen dat het je als lezer bijna onmogelijk wordt gemaakt ontroerd te raken of je te laten meevoeren, het is voortdurend opletten geblazen. Bovendien heeft Otten de neiging eenvoudige feiten buitengewoon omslachtig te verwoorden.

Een paar voorbeelden om dit argument te staven. Legrand verongelukt op zijn verjaardag (waarom?), dat is op de derde, ‘vlak na het omslaan van de maand juni’ op de kalender. Vraag: is het nu 3 juni of 3 juli? Het nummerbord van de vrachtwagen waar Legrand op botst, is FB-19-74. De cijfers vormen het jaar van Legrands dood, maar wat betekenen die letters dan? Frank, de jongste zoon? Belle, de vriendin?

Op tijdsaanduidingen heeft Otten een doorlopend patent. Vooral in de eerste helft van het boek gaat er amper een bladzijde voorbij of de lezer wordt op een rekensom onthaald: jaartallen, leeftijden, een aanduiding van de periode dat iets geduurd heeft, het houdt niet op. Ik heb meegerekend — tot ik er genoeg van kreeg. Leuk voor puzzelaars en rekenwonderen, niet voor mij.

En wat moet ik, tenslotte, met een woord als ’taalloos’ en met de constatering dat er op de begrafenis ‘maar vijf mensen aanwezig waren, en geen kopjes koffie.’?

Die dingen ontsieren de novelle, en dat is jammer. Willem Jan Otten heeft als dichter, toneelcriticus en later ook als toneelschrijver (Een sneeuw) bewezen tot heel wat in staat te zijn. Een man van horen zeggen is een vaardig geconstrueerde novelle, het gegeven is intrigerend. En toch: van het inzicht dat een leven na de dood kan bieden, wil ik me best laten overtuigen — maar dan zonder ontsieringen, op een toon die helder en welluidend is als een compositie van Bach.

Anton Brand

Willem Jan Otten – Een man van horen zeggen. Querido, Amsterdam, 98 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 9 mei 1984.

(foto: Rob C. Croes / Anefo, (CC BY-SA 3.0 NL), Willem Jan Otten in 1978)