Alle ellende komt per schip!

De IJslandse dichter en prozaïst Sigurjón Birgir Sigurdsson (1962), die zijn naam gemakshalve heeft ingekort tot Sjón, hetgeen in zijn moedertaal zoveel betekent als ‘zicht’, heeft als tekstschrijver en uitvoerend muzikant vaak meegewerkt met de zangeres Björk. Zijn bevreemdende, naar surrealistisch neigende prozawerken, vaak met een sterk erotische ondertoon, zijn veelvuldig bekroond. Met de roman De jongen die nooit heeft bestaan won Sjón de IJslandse Literatuurprijs. Niet voor niets laat hij deze roman voorafgaan door een gedicht van de Franse surrealistische dichter Robert Desnos.

sjón de jongen die nooit bestaan heeftIJsland 1918. Een gesloten, tot op zekere hoogte veilige wereld, een eiland immers. Mani Steinn is zestien jaar en kleurt zijn leven in met bioscoopbezoeken. Er zijn twee cinema’s in de plaats waar hij woont. Hij beent van de middagvoorstelling in de een naar de avondvoorstelling in de ander. Om aan geld te komen voor de toegangskaartjes laat hij mannen aan hun trekken komen.

Terwijl hij bij een klif bezig is met een klant – hetgeen heel plastisch, maar tegelijk ook met een zekere poëzie beschreven wordt – hoort hij een motorfiets aankomen. Het lid van de man wordt op dat moment een soort gashendel. En het steeds harder wordend geronk van de uitlaat zorgt voor een samenspel van de daad en de gedachten van de jongen. Op de rand van de rotswand staat namelijk Solborg Gudbjörnsdottir, kortweg Sola Gudb. Een meisje van een andere orde, uit een andere sociale klasse.

[…] als een godin die verrezen is uit het diepst van de zee, haar silhouet tekent zich af tegen een brandende hemel, gekleurd door de vulkaanuitbarsting van de Katla, een meisje als niemand anders, gekleed in een zwartleren motorpak, dat alles accentueert wat het moet verhullen.

En dan fluistert Mani de naam van een bekende Franse actrice uit de stomme film van die tijd: Musidora. De ‘dubbelgangster’ van Sola Gudb. Tijdens een filmvoorstelling heeft hij hen beiden als het ware in één shot gezien. Het is mooi hoe Sjón hier het lijflijke en het onbereikbare verenigt in de tegenstelling. Sola Gudb is onbereikbaar, net als Musidora haast sereen. En tegelijkertijd kent Mani ten opzichte van zijn klanten geen enkele scrupule, beschouwt hij zijn daden als volstrekt normaal. En dat in een tijd waarin biseksualiteit onbespreekbaar was.

Mani woont samen met de zuster van zijn overgrootmoeder op een zolder, blijft in het ongewisse. Mani zelf weet er niet het fijne van, houdt zich voor dat het schilderij dat op de zolder hangt, de afbeelding is van de boerderij waar hij is opgegroeid en waar hij weg moest toen zijn moeder stierf.

Mani mag van de oude vrouw zijn gang gaan, maar heeft wel moeten beloven dat hij lid wordt van de Varangers, een soort padvinderij waar jongens ‘geestelijk rijp’ worden gemaakt. Het uniform staat hem wel aan en het eerste uitje is een bezoek in vol ornaat aan de bioscoop. De nacht daarna heeft hij voor het eerst een droom die hij zich kan herinneren. Naar de bijeenkomsten gaat hij niet meer, de films kleuren zijn leven, en kleuren de roman.

Mani Steinn, Moonstone, raakt in een hotel in contact met een Engelsman en voelt voor het eerst echte genegenheid bij een klant. Die Engelsman zou zomaar iemand kunnen zijn van de POOL-groep, een groep van artiesten, filmers en dichters rond de lesbische dichteres Bryher, pseudoniem van Annie Ellerman, die de erfenis van haar vader, een rijke scheepsmagnaat, aanwendde voor creatieve projecten. Zij was bevriend met onder meer Hemingway, Joyce en Gertrude Stein. De groep is in de jaren dertig ontbonden en in de vergetelheid geraakt, maar is de laatste tijd weer in de belangstelling gekomen in verband met de historische waarde voor de LGBT-gemeenschap.

Dan doet de Spaanse Griep, de heftige influenza die in maanden tijd meer mensen doodde dan de soldaten (The Germs killed more of our men, than the Germans) ook IJsland aan. Alle ellende komt per schip! Tegelijkertijd wordt via een referendum over de onafhankelijkheid van IJsland van Denemarken beslist.

Een niet in de hand te houden macht heeft het land in bezit genomen, iets historisch staat in Reykjavik te gebeuren, op hetzelfde tijdstip als buiten in de andere, grote wereld. Het witte doek is gescheurd, het gist tussen de werelden.

De angst voor besmetting doet vooral de jongelui samenklitten, in de bioscoop bijvoorbeeld. Daar is het tenminste warm. De muzikanten die de stomme film begeleiden zijn stuk voor stuk ziek geworden. Het gebrom van de projector, de houtige bewegingen van de acteurs. Ineens valt het de mensen op hoe beperkt de stomme film eigenlijk is. Er ontstaat als vanzelf een bijeenkomst waar verhalen over hoe de epidemie huishoudt worden uitgewisseld.

Wanneer Sjón de noodsituatie schetst die op het eiland ontstaat en wanneer hij de haast filmische, surrealistische koortsdromen van Mani beschrijft, nadert hij de absolute literaire kwaliteit van mede-IJslander Jón Kalman Stefánsson. De jongen overleeft. Op de dag dat hij weer op de been is, wordt in Parijs de wapenstilstand tussen de Duitsers en de geallieerden bekendgemaakt. Sjón verweeft heel natuurlijk de wereldgeschiedenis in zijn tekst, zo terloops als de werkelijkheid van de dag nu eenmaal is.

Als overlever wordt Mani ingezet bij het vervoeren van zieken en doden. Sola Gubd is de chauffeur. Zodra de epidemie is afgelopen, leggen de schepen weer aan. Zo ook een Deens marineschip. Mani begint iets met een matroos, maar ze worden betrapt.

Het laatste wat deze mensen willen zien is dat de dageraad van de IJslandse soevereiniteit in binnenlandse en Deense dagbladen wordt overschaduwd met krantenkoppen over een homoschandaal in Reykjavik. […] De wolken van deze vreemde perversiteit zullen niet voor de verwarmende zon schuiven die sinds de eerste december opgaat in de trieste harten van het volk.

Mani is vast door al dat gegaap naar films ontvankelijk geworden voor dergelijk gedrag. En wie is natuurlijk de grootste schreeuwer, van wie moet hij afgeslacht worden? Juist, van de klant die hij regelmatig heeft bediend bij de klif. Men besluit hem te verbannen. De Engelsman is na een maand ook hersteld van de Spaanse griep. Mani gaat mee naar Londen waar hij zal worden opgenomen door de IJslandse toneelschrijver Haraldur Hamar.

Elf jaar later zet Mani als tolk van de POOL-groep weer voet op IJslandse bodem. Mani Steinn, is M. Peter Carlson geworden, elektricien en lichttechnicus. Daar wordt ook de lezer duidelijk waarom Mani bij de zuster van zijn grootmoeder was ondergebracht. Sjón geeft aan het eind nog een mooie persoonlijke twist aan het verhaal.

Guus Bauer

Sjón – De jongen die nooit heeft bestaan. Vertaald door Marcel Otten. De Geus, Breda. 124 blz. € 15,95.