Het eenmanscircus

Al sjokkend langs de Zaan zag ik een week of wat geleden dat de illustere schrijver P.F. Thomése op bezoek zou komen in een voormalige zwartekousenkerk op amper tweehonderd meter van mijn schrijfcel. Had de maagdelijke organisatie al een interviewer geregeld? Kreeg een arme collega wellicht korting op de forse toegangsprijs? ‘Ik vertel wat, lees wat voor, discussieer wat met de bezoekers en dan gaan de brave burgers van jouw gemeente uiterlijk om elf uur weer te bedde. Ik heb er ALLE begrip voor als je niet komt,’ antwoordde Thomése.

Zo’n lokale kans moet je natuurlijk niet laten lopen. Zo kort mogelijk voor aanvang meldde ik me – in de tas een cadeautje voor de schrijver én een flink pak eigen folders – bij de ingang van de Vermaning met de mededeling dat ik op de gastenlijst sta. Het gebouw wekt ondanks het huidige culturele karakter namelijk toch nog vrees in de botten op, de balken stuk voor stuk vermanende wijsvingers die elk moment een wegdromende toehoorder hardhandig terecht zouden kunnen wijzen. Het is voor een symbolisch bedrag overgedaan en daarna gerenoveerd, maar toch. De lijst bleek slechts uit uwe onnozeligheid te bestaan, hetgeen duidelijk vraagtekens had opgeroepen. Wat bezielde de grote schrijver, wie was die mysterieuze gast? Een paar blikken over en weer van gegeneerde herkenning, van collega-kroeglopers. Zo, ook een keer in de kerk, bij een literair evenement, jij?!

Een plekje op de allerachterste bank, de rest van de goegemeente bestond uit generatiegenoten en nog ijzersterkeren. De voorganger van dienst kondigde een ellenlang programma aan. Thomése zou maar liefst van acht tot tien spreken en daarna was er nog ruim gelegenheid om vragen te stellen en boeken te laten signeren. Was dit van tevoren afgesproken met de schrijver? Thomése is geen echt podiumbeest, maar wist als echt mensen-mens zijn publiek toch te begeesteren. Hij fietste bekwaam door zijn pluriforme oeuvre heen. De haperende geluidsinstallatie zorgde voor zichtbare vertedering. Een fluister- en donderakoestiek. Voorzichtige lachjes. Een uiterst beleefd publiek. Het blijft tenslotte een zeer bekende schrijver, genomineerd voor zo’n beetje elke prijs. Een lid van de organisatie hoestte aan de zijkant zo’n beetje om de alinea mee.

Na een klein uur breidde de goede Frans een eind aan zijn betoog. Voordat hij zijn boekenstalletje bemande, zag ik nog net kans om hem mijn cadeautje te geven, een sigaar uit eigen doos, wel een behoorlijk verse, amper een maand oud. Aimabel als hij is, kocht hij direct als tegenprestatie bij de stalhouder het enige boek (van zijn hand) dat ik niet gelezen had en zette daarin ‘Gegroet, broeder!’ We spraken af dat als er niet veel vragen van de verzamelde leesclubleden kwamen, ik van achteruit een gedeelte van ons interview zou aanzwengelen betreffende De onderwaterzwemmer.

Er waren twee schriftelijke verzoeken ingeleverd. Een enkeling vooraan durfde daarna nog te reageren op de soepele antwoorden van Thomése. De voorganger had ook nog het een en ander achter de hand. Het moet gezegd, deze Giphartfanaat deed het alleraardigst gezien het feit dat het zijn podiumdoop betrof. Als we even het navolgende vergeten: ‘Onder meer Madonna, Prince, Michael Jackson en Kate Bush zijn in 1958 geboren, net als u. Was het een heel creatief jaar?’ (Vergeten we zomaar Mathilde Santing, Tom Lanoye, Willem van Zadelhoff, Willem Holleeder?) Tijd om in te springen.

Thomése vertelde even wie de vraagsteller was, gaf een aardig voorzetje om iets te vertellen over het uitgeef-, het recensie- en het interviewwerk en over Vogeljongen. Dat deze opportunist toen direct naar voren liep en de microfoon pakte, had hij ook niet verwacht. Een mooie verbaasd-geamuseerde blik van zijn kant. ‘Ik ben dan wel niet geboren in 1958, maar op zeker verwekt. Ik hoop dat dat ook enigszins telt,’ opende ik mijn exposé. Naderhand maakte ik de organisatie, die benadrukte slechts over een klein budget te beschikken, duidelijk dat ze voor de volgende gast niet al te ver hoeven zoeken, dat de reiskosten in elk geval binnen de (gemeente)grenzen zouden blijven. Ze zouden zich er zeer spoedig over buigen. Ik deelde bij de deur een klein zeventig folders uit.

De volgende ochtend werd er in alle vroegte aangebeld. Nog vol van de fijne avond, rende ik naar de deur. De voorzitter natuurlijk, die mij direct wilde vastleggen. Twee dames die kwamen getuigen van hun geloof. Aan verkopers is het gemakkelijk verkopen. Ze zijn gevoelig voor argumentatie. Kwestie van hun folder overbieden met een eigen waaier van folders. Na ruim een halfuur verdwenen ze schielijk om de hoek, in de tas van één van hen een exemplaar van Vogeljongen. ‘We delen het boek wel.’ Mijn antwoord klonk hatelijker dan bedoeld: ‘Ja, dat zijn jullie gewend.’

Guus Bauer

P.S. Gisteren in Almere de Koekje-in-ruil-voor-een-boekje-tournee voortgezet. Een wat moeizaam publiek. ‘Nee, het is wel goed hoor.’ Maar toch was het bezoek geslaagd. Een meneer uit, jawel, 1958, kocht Vogeljongen omdat hij zelf door een verwaarloosde legionellabesmetting een tijdlang in een coma had gelegen. Hedenochtend meldde hij het gisteravond in één ruk uit te hebben gelezen. ‘Bedankt dat je mijn verhaal woorden hebt gegeven.’ Een fijnere reactie kun je niet krijgen. Een reactie die tevens voorgoed een einde maakt aan het geleuter over het autobiografische element.