‘En meer’

‘K. Michel wordt beschouwd als een van de belangrijkste hedendaagse dichters,’ stelt de uitgever voorin de bundel. Die stelling wordt gevolgd door een opsomming van de prijzen die de dichter won. Maar wat is belangrijkheid nou precies? Het eerste gedicht, ‘Signaal en ruis’, begint met een kleine greep ‘aan info trivia data’ (krantenkoppen, flauwe moppen, zoals ‘Dichter vangt haas door achter een boom / geluid van een wortel na te bootsen.’). De ‘ik’ vangt daarna een maartse haas, ‘nam hem / gezellig op schoot en samen bladerden we ‘allemachtig’ door de multimedia.’ Ik begrijp dat de haas die op internet gevonden wordt, ineens echt wordt. Er wordt dus gespeeld met echt/onecht. Dan vraagt de haas ‘los het raadsel op, vriend / doe een wens of laat me weer vrij.’ De ‘ik’ vindt echter geen clou. Dat geeft de haas nog één advies:

klim nu hoog in de boom en fluister

terwijl je de bladeren doet ritselen

je hartenwens en laat daarna zaagsel

toverachtig sneeuwen door de takken

rondom je af te zagen ook die waarop je zit.

K. MichelDe dichter speelt een spelletje met me, want de logica van de haas (na oplossing pas de wens) wordt doorbroken (toch een wens). Dan mag de ‘ik’ zich ontdoen van zijn houvast en vallen. Deze vaardige stapeling van intertekstualiteit (moppen, Alice in Wonderland, Disneyfilms) wordt gelardeerd met vervreemding en voilá, we zijn belangrijk? In dit soort gedichten mis ik de urgentie die door de uitgever tot verwachting gewekt wordt.

Sommige gedichten in de bundel zijn uiteenzettingen, zoals ‘Worry’, over de etymologie en betekenisverandering van het woord; de term voor de beet van de jachthond heeft te maken met je zorgen maken en ook met wurgen. ‘Niet doen hoor vrienden’ besluit het gedicht dan. Het is een aardig taalweetje, maar is het een belangrijk gedicht? Hetzelfde geldt voor ‘Voorop’, dat over de voedselketen gaat van vissen:

en als iedereen dan eindelijk

keurig op een rij zwemt

gestreept gevlekt gespikkeld grijs groenblauw oranje smaragd

begint als door een onzichtbaar teken

-misschien doet de voorste wel blub-

van voor naar achteren het grote happen

Tja, denk ik dan. Maar nu voel ik me een zure zeikerd en Michel is de lichtvoetige, vrije grapjurk, die vrolijk speelt met het complete heelal. Lees ik verkeerd? In elk geval lijkt de dichter zelf boven die belangrijkheid te staan.

Ik zie dat het heelal beschreven wordt, daarom is er vast ook de verwijzing naar Plinius, daarom zelfs een droom over de boekhouder. In die droom komt ook de angst voor de dood voor (‘nou daarnet was ik bij de huisarts / en die vertelde met veel omhaal dat ik sterven ga / wat een onnozele gast zeg ik / je bent toch allang dood / en we barsten in lachen uit’).

Motieven worden herhaald in meerdere gedichten, en de dood komt terug in een gedicht dat onder andere over de uitvaart van Rutger Kopland gaat, en ‘Een uur speling’ heet. Dat vind ik een sterk gedicht, waarin veel samengebracht wordt: hoe de ‘ik’ tijdens een wolkbreuk naar Sardinië wil (je kunt zelfs nog denken dat die naam hier niet voor niets een echo van een vissoort is, als je het hebt over spelen met motieven en woorden). Dan komt de herinnering aan de uitvaart in de Martinikerk voorbij:

Over de eeuwenoude stenen dekplaten

was een plankenvloer gelegd,

licht van kleur, een levendig nervenpatroon.

Daar liet ik af en toe mijn blik op rusten

tijdens de erupties van het orgel.

Vlak bij mijn stoel zag ik in het gangpad

een houten luik met een metalen ring

Wat deed dat luik daar en hoezo

hier viel toch niet af te dalen?

Daarna citeert Michel Kopland: ‘een lege plek om te blijven.’ En ineens maken de wolkbreuk waarin ‘het zicht dichttrekt’ en het luik en de lege plek en de wens om naar het Zuiden te vertrekken samen een nieuw geheel: de zucht tot verdwijnen (die weer raakt aan het afzagen van de takken waar je zelf op zit). De ‘ik’ nadert, meeliftend in de auto van de buurman, het station. ‘De kersen knipperen’, zo beschrijft hij de achterlichten. Ok, denk ik. Die uitgever heeft toch wel een punt.

Het mooist komen de alomvattende thematiek van de bundel, de rijkheid van het spel met de motieven en de lichtvoetigheid waarmee dit alles gebracht wordt samen in het gedicht ‘Bach voor één vinger’ (let op de zaagsel-sneeuw en de droom):

wat ik kreeg

gaf ik uit

(en meer)

wat ik opraapte

bracht geluk

(en meer)

wat ik verloor

spookte ’s nachts

(en meer)

wat ik won

sneeuwde mij onder

(en meer)

wat ik weggaf

is wat ik nu bezit

(en meer)

Inderdaad. Heel veel meer.

Hanz Mirck

K. Michel – Te voet is het heelal drie dagen ver. Atlas Contact, Amsterdam. 56 blz. € 17,98.