Kunststad New York in de hoofdrol

Het móét wel toeval zijn, maar feit is wel dat Molly Prentiss’ Dinsdagnachten in 1980 welhaast verder gaat waar Garth Risk Hallbergs Stad in brand ophoudt. Dat is namelijk eind jaren zeventig. Dinsdagnachten in 1980 vangt aan op de oudejaarsavond van 1979. Beide romans hebben de rauwe kunstscene van New York City als onderwerp en beide romans zetten daarbij een levendig en intrigerend tijdsbeeld neer. Daar houden de overeenkomsten overigens wel op, of het moet zijn dat beide boeken debuutromans zijn en dat beide auteurs schrijven over een tijd van voor hun geboorte.

dinsdagnachten prentissMolly Prentiss is een in Brooklyn woonachtige Californiër die werkzaam is als modejournalist. Van mode naar art is kennelijk een eenvoudig te overbruggen stap want Prentiss’ beschrijvingen van het alternatieve kunstwereldje en haar creatieve bewoners komen uitermate geloofwaardig over; om niet te zeggen levensecht. Prentiss gebruikt hiervoor een drietal personages, die in de roman om elkaar heen cirkelen en zoals van een roman verwacht mag worden uiteindelijk heftig op elkaar botsen.

Het appartement van Winona George was exotisch op een manier die alleen een New Yorker zou begrijpen. Een New Yorker die downtown woonde. In 1979.

Het is (behoudens de proloog) de openingszin van de roman. James Bennett is samen met zijn zwangere vrouw aanwezig in het appartement van kunstpauzin (omschrijf je dat zo?) Winona George om het nieuwe jaar in te luiden. Bennett, opgeleid op Columbia University, is de gevierde kunstrecensent van de New York Times. Zijn recensies en beschouwingen zijn spot on, maar Bennett is er niet de persoon naar om van zijn status te genieten; hij is een tobber. Aan de andere kant van dit spectrum staat de wilde, levenslustige jonge schilder Raúl Engales, gevlucht voor de Argentijnse junta. Hij schildert, drinkt en neukt zich een weg in de New Yorkse artscene. Hij is frequent bezoeker van het kraakpand aan East Seventh Street.

De voornaamste bewoners: niet-monogame conceptuele kunstenaars Toby en Regina, performancekunstenaar en kettingroker Horatio Caldas, beeldhouwer en keelzangeres en professioneel verbouwer van haar eigen kapsel Selma Saint Regis, de Zweedse tweeling Mans en Hans met hun smetteloze lichamen en een voorliefde om dingen in de hens te zetten, drie flamboyante papegaaien die vrij ongebruikelijke obsceniteiten naar nieuwkomers krasten – dat waren de mensen met wie hij zich omringde.

Het derde hoofdpersonage is Lucy Marie Olliason, 21 jaar, bloedmooi en afkomstig uit Ketchum, Idaho. Zij is naar New York gedreven door Downtown, een fotoboek vol schilderijen, beeldhouwwerken en spannende kunstenaars. Naar zo’n kunstenaar is zij op zoek – en vindt hem op oudejaarsavond ’79 in Raúl Engales. Maar ook James Bennett ‘vindt’ Engales; per toeval koopt de kunstcriticus een schilderij van de onbekende kunstenaar op een Sotheby’s-veiling. Engales weet zich dan gevangen tussen de liefde en kunst – beide even gevaarlijk.

Prentiss hanteert een zinnelijk proza. Vooral in de eerste helft van de roman neemt zij tijd en ruimte om haar personages en hun onstuimige omgeving vaardig neer te zetten; enerzijds poëtisch, anderzijds realistisch. In dat portret van de stad figureren kunstenaars als Andy Warhol, Frank Stella, Richard Estes, Cindy Sherman, Keith Haring en Jean-Michel Basquiat; zonder wie New York New York niet is, beseft de schrijfster. In het tweede deel van de roman neemt de snelheid toe – en ook het gevaar. Een serie noodlottige gebeurtenissen voert de roman naar een climax – de eindjes komen samen – maar doet ook enigszins afbreuk aan de geloofwaardigheid. Aldus weet Molly Prentiss het hoge niveau van de eerste helft niet helemaal vol te houden. Dat is niet zo erg voor een debuutroman. Haar sensitiviteit en stijl geven meer dan voldoende vertrouwen voor een glanzende toekomst als romancier.

Wiebren Rijkeboer

Molly Prentiss – Dinsdagnachten in 1980. Vertaald door Jan Willem Reitsma. Querido, Amsterdam. 326 blz. € 19,99.