Naar adem happen

Ik tel mijn zegeningen, maar het verregaande opportunisme in het boekenvak maakt je weleens moedeloos. En dus ging ik er vorige maand maar weer eens vandoor, trok ik me terug in een negentiende-eeuwse boerderij in Duitsland. Gerbrand was op vakantie in Zeeland met vriend Henk en hondje Bas, dus ik had het Eifel-rijk alleen. Af en toe liep ik langs de residentie van de initiaalgenoot, een zelfgesneden stok in de hand, als een echte woudloper. De perkjes zagen er wat droogjes uit, het was drukkend warm. Maar iets hield me tegen om zomaar door het hek te lopen om de tuinslang aan te zetten. Toch een beetje vreemd als de bewoner er niet is. Het grind, een knerpende beschuldiging.

Ik stuurde een berichtje en kreeg zowaar direct antwoord. ‘Ben je daar?! Nou ja. Als het zondag regent dan hoeft water niet hoor. Klaus sproeit achter het huis de jonge aanplant.’ Een paar dagen vrij om te gaan en staan waar ik wilde. (Indien het zou gaan regenen.) Diep verscholen in de bossen ontdekte ik een schuur met een aantal idyllische vijvers. Zou Gerbrand, die alles hier heeft afgelopen met Jasper, ook dit stilteparadijs kennen? Het bleek een te pachten hut te zijn voor vissers, voorzien van een kachel, een aggregaat en een watertank. Ik zond Graham Swift een bericht met een foto en de vraag of we deze schrijf- en visplaats het volgend voorjaar zouden huren. Ik overdreef dat er niet al te ver uit de buurt een fijne tap aanwezig was. (De dichtstbijzijnde pomp, althans degene die met een zekere regelmaat openstaat, is in Schönecken, op een kilometer of acht.)

Ik had net mijn kletsprothese opgeborgen toen er achter mijn rug fietsbellen klonken, met een zekere grootsteedse driftigheid. Ook hier al? Vluchten kan niet meer, en zo. Een man en een vrouw van middelbare leeftijd met twee dezelfde toerfietsen, de elektro-aandrijving kunstig verstopt onder de volle bepakking. Helmpjes, brillen, shirts, broeken, sokken, schoenen, alles identiek. Of ik wist welk huis van de beroemde schrijver Gerbrand Bakker is. Er landde een klodder spuug op mijn lederjack toen hij het woord Schriftsteller met een harde G uitsprak. Dacht ik het niet, Nederlandse uniseks. Ik krabde over mijn woeste Eifelbaard en stak met de metalen punt van mijn woudloperstok wat modder van mijn stiefels. In mijn beste Bayerisch – dat voor een buitenstaander waarschijnlijk wel voor Eifelisch door kan gaan – vertelde ik dat we hier in de buurt wel een goede Schreinermeister hebben, een Elektriker, een Bauunternehmer en een Dachdecker. ‘Dagdekkur Roedie,’ kraaide de vrouw. Ze graaide in haar fietstas en diepte zowaar een exemplaar op van Jasper en zijn knecht.

In de Eifel ben ik echt beter in balans, want toen zij het Privédomeindeel voor mijn neus heen en weer zwaaide en met haar vinger op de getekende kop van de initiaalgenoot priemde, haalde ik slechts mijn schouders op. Dat gaat je wel een paar Gezapften kosten, beste Gerb, of in elk geval een paar Stubies. (De ANWB heeft ooit in een gids het adres van Gerrit Komrij in Portugal gepubliceerd, zonder medeweten van de schrijver. Regelmatig fijn Nederlands onaangekondigd bezoek.)

Vlak voordat ze dreigden weg te fietsen, kreeg ik nog een ingeving. Ik zond ze over de brug naar Nimschuscheid, naar de Hochstrasse, met de mededeling dat ik daar weleens een hagerer, cholerischer, ruhiger, stiller, ängstlicher Typ heb gezien die aan het Maschinenschreiben war, ein Bauer die ook viel Geschichten rondstrooit. Hopelijk geven elektromotoren ook stoom af. Wanneer ik flink doorbeende, zeg maar met Gerbrands Eifelpas (een verbeterde versie van u weet wel van Kees de jongen), kon ik via de sluiproute door het sparrenbos wellicht eerder op de top arriveren, om ze, verscholen in de bosjes, te bespieden bij het naar binnen gluren bij het pension. Op de tafel de map die ik in Londen heb gekocht met voorop de landsaanduiding, de afkorting van Great Britain. De waanzin van het (literaire) toerisme. Voor je het weet, sta je vol bewondering zomaar voor het verkeerde pand naar adem te happen.

Guus Bauer