Het kwaad schiet wortel

‘Ongelooflijk hoeveel woorden er voor “thuis” zijn en wat voor woeste muziek eruit gewrongen kan worden’ is de slotzin van het meesterwerk De rode stoeltjes van de grand old dame van de Ierse literatuur, van de wereldliteratuur Edna O’Brien (1930). Een adequate samenvatting van de roman, hoewel de muziek niet alleen woest is, maar ook afwisselend feeëriek, ontroerend, harmonieus. Laat dat old trouwens maar weg, want deze roman in verhalen is fris, jeugdig, modern opgebouwd, met de geslepen vertelkracht van iemand die sinds 1960 een dertigtal titels heeft geproduceerd.

In De rode stoeltjes putten verschillende ontheemden levensmoed uit de geschiedenissen die hen hebben getekend. Het is een viering van de veerkracht van het woord, van de vertelling, die op een Hrabaleske manier heel ‘oraal’ door O’Brien wordt overgebracht. Iedereen zit op de praatstoel, maar – en dat is het ware kunststuk – ze kletsen niet door elkaar, er zijn wonderbaarlijk genoeg geen cesuren. De tekst in het geheel heeft iets charismatisch, is diep-menselijk.

Dat komt ook door de contrasten. Gruwelen die zo plastisch zijn beschreven dat de lezer even naar adem happend achterblijft. Een gedwongen abortus met een koevoet bijvoorbeeld – dat later heel knap, slechts door een overeenkomstig gebaar, het klauwen in de rulle bodem, wordt ‘gedubbeld’ in een scène waarin een Afrikaans meisje wordt besneden. Maar evengoed komt de natuurpracht van Ierland aan bod. De Ierse O’Brien woont al sinds haar debuut De buitenmeisjes (1960) in Londen, heeft daardoor een externe observatiepost met zicht op een wereld die ze ook van binnenuit kent.

Alles lijkt pais en vree in het Ierse dorpje Cloonoila. (Dat volgens een geraadpleegde Ierse zoiets als ‘ongetemde weide’ schijnt te betekenen. De woeste hooglanden van de liefde en van het kwaad in dit geval.) Eigenlijk is de boel nogal ingekakt en smachten de bewoners naar wat reuring, naar wat liefde, naar wat nieuw bloed. En dan verschijnt er ineens een langharige oudere man in het dorp, met een eveneens lange baard en vurige ogen. Een knappe verschijning die zich voorstelt als dr. Vladimir Dragan, een dichter, een humanist, een gebedsgenezer, een sekstherapeut uit Servië. Oei oei, en dat in een gemeenschap die nog zwaar onder het kerkelijke juk zucht. O’Brien deelt een paar mooie draaien om de oren uit in de richting van de bekrompenheid van het geloof. Onderkoeld humoristisch.

Het is een onverholen verwijzing naar Radovan Karadžić (1945), de voormalige psychiater, dichter en eerste president van de Servische Republiek, die na dertien jaar ondergedoken te zijn geweest, inderdaad met lange witte manen onder de schuilnaam dr. Dragan David Dabic, in juli 2008 werd uitgeleverd aan het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag en uiteindelijk afgelopen jaar tot veertig jaar celstraf werd veroordeeld wegens misdaden tegen de menselijkheid.

De rode stoeltjes is en blijft een roman, het is geen exacte weergave van de gebeurtenissen rond de oorlogsmisdadiger, het beest van Bosnië. Karadžić is hier de verpersoonlijking van het kwaad, van de duivel, zo men wil, die met zijn ongekende charme velen in de idyllische gemeenschap het hoofd op hol kan brengen. Wonderwel weet hij een paar mensen, tja, uitsluitend dames, van een paar langlopende kwalen af te helpen. Juist dat charisma is levensgevaarlijk. Dit soort diabolische persoonlijkheden zijn bij uitstek begenadigde leugenaars. Het beest van Bosnië heeft zich tijdens het proces in Den Haag in allerlei bochten gewrongen om de schuldvraag af te schuiven. (Natuurlijk met een worteling in de geschiedenis. De onrechten die het Servische volk zijn aangedaan sinds de Slag om Kosovo in 1389.) Vergelijkbaar met Albert Speer tijdens de processen in Neurenberg, die het imago van een ‘goede nazi’ wist te creëren. De rechters in Den Haag tuinden er niet in.

(Die in Neurenberg wel. Speer kreeg twintig jaar cel, terwijl zijn ondergeschikten werden opgehangen. Na de onverdiend genadige dood van Speer door een hersenbloeding op een hotelkamer in Londen tijdens een lezingencircuit is gebleken dat de rijksbouwmeester en minister van bewapening onder Hitler wel degelijk verantwoordelijk was voor de Endlösung. Een miljoen dwangarbeiders uit de bezette gebieden werkten onder zijn leiding in de wapenindustrie. Speer werd na 1966 rijk met zijn memoires en met de verkoop van geroofde kunst. In de jaren zeventig, tachtig en zelfs negentig werd, hoe onvoorstelbaar ook, niet al te moeilijk gedaan met betrekking tot de herkomst van de meesters.)

Dr. Dragan, kortweg dr. Vlad, en ook wel Vuk genaamd, ‘wolf’ in het Servisch, krijgt langzamerhand een mythische status in Cloonoila. De Ieren zijn gevoelig voor de natuurkrachten, ook immers een bergvolk, nu, ja, een volk van groene heuvels. Via diverse perspectieven, die, nogmaals, naadloos aansluiten zie je hoe langzaam het kwaad zich nestelt in de gemeenschap, in het wezen van de mensen. De bloedmooie Fidelma, ‘schoonheid’ of ‘constante’ in het Iers, leidt een saai, voorspelbaar leven met haar man Jack. Ze wil dolgraag een kind. Ze raakt eerst vluchtig verliefd op de gebedsgenezer, maar is al snel totaal in zijn ban. Ze smeekt hem om een kind. Met liefde, met diabolische lust eerder, vuurt Vlad zijn Balkanzaad in haar af. Het kwaad schiet vanaf dat moment wortel.

Er zijn in de kleine gemeenschap mensen die waarschuwingssignalen afgeven. Een ogenschijnlijk labiele stotterende ober herkent het beest uit zijn thuisland, maar wordt weggewuifd. Hij is niet onevenwichtig, maar getraumatiseerd, in zichzelf teruggetrokken. Ook een aan Alzheimer lijdende vrouw wordt niet geloofd. In alle versimpeling doorziet zij hem echter, een lucide moment. ‘Is dat niet de duivel?’ Er wordt een beetje lacherig over gedaan.

Uiteindelijk wordt dr. Vlad gearresteerd tijdens een touringcarritje naar een poëzielezing op de tafelberg Binn Ghulbain (Nauw verbonden met Nobelprijswinnaar dichter W.B. Yeats, in die zin is de happening met dr. Vlad daar een bezoedeling.) ‘Bewoners kwamen uit hun winkels en huizen om elkaar te vertellen wat ze al wisten.’ Raak! Nooit zouden ze meer een zachtaardige, hoffelijke man vertrouwen. Oef! Once bitten, twice very shy. Het bederf heeft voorgoed ingezet. Fidelma weet zich geen raad, voelt zich in zekere zin verkracht. Zij draagt een duivelskind. Wraakzuchtige voormalige aanhangers van het Beest, helpen haar er op gruwelijke wijze vanaf. Ze overleeft het ternauwernood.

Het is de opmaat voor deel twee van de roman. Fidelma is naar Londen gevlucht, is al snel dakloos geworden, komt terecht in diverse opvangcentra, alwaar ze geconfronteerd wordt met de schrijnende, maar intens door O’Brien voor het voetlicht gebrachte, verledens van geweldsslachtoffers. Over de uitbaatster van een centrum, iemand die het beleg van Sarajevo heeft overleefd, zegt Fidelma:

Ze weet heel goed dat sommigen bij het vertellen van hun verhaal precies het tegenovergestelde zeggen van hoe ze zich voelen, sommigen liegen, andere klappen dicht, maar ze is ervan overtuigd dat alleen al door gewoon hier aanwezig te zijn er bij hen vanbinnen iets begint te verschuiven…

Fidelma schaamt zich om haar verhaal te vertellen, voelt zich ergens een oorlogsmisdadiger, waar zij natuurlijk ook een slachtoffer is, een van de laatste van het beest. Is hij altijd een monster geweest, is de aandrang om te moorden er ook geweest toen hij in Ierland was, bomen knuffelde, aura’s las en gedichten declameerde? Juist het feit dat elk monster ook een mens is, is iets dat ons zwaar valt, dat bijna niet te verkroppen is. Het zorgt ervoor dat Fidelma elke relatie kwijt is met wat natuurlijk is en wat niet.

Ze probeert in deel drie de realiteit te hervinden door bij de slotpleidooien op de publiekstribune plaats te nemen. Ze vraagt een gesprek met dr. Vlad aan in de gevangenis van Scheveningen. (O’Brien kaart even de wat bizarre omstandigheden in de vleugel voor oorlogsmisdadigers aan. Mag ik daarvoor verwijzen naar Dictators op de thee.) De hoop dat hij berouw zal tonen, al is het maar een sprankje, is ijdel. Een paar prachtige pagina’s met Beckettiaans langs elkaar heen gepraat.

Dr. Vlad gelooft net als het echte monster dat het allemaal een massahallucinatie is, dat hij een martelaar is. De dader die zich in de slachtofferrol weet te manipuleren. Kardžić stortte een murw makende hoeveelheid retoriek uit op de rechtbank. O’Brien geeft dat alleen hintsgewijs aan. De rode stoeltjes is een waarachtig exempel hoe je wereldgeschiedenis dient te fictionaliseren.

De titel slaat op de 11.541 rode stoelen die op 6 april 2012, twintig jaar na het begin van de belegering van Sarajevo door Bosnisch-Servische troepen – waar Karadžić natuurlijk helemaal niets van af wist, dat volgens hem nooit heeft plaatsgevonden, door de vijand zelf gecreëerd, met etalagepoppen als lijken – in de hoofdstraat van Sarajevo in rijen werden opgesteld. Eén stoel per gedode tijdens de belegering die bijna vier jaar duurde. Ruim zeshonderd daarvan waren kinderstoeltjes. Slachtoffertjes van scherpschutters en mortiervuur uit de omliggende bergen. De roman van O’Brien heeft net zo’n monumentale status. En Fidelma? Die weet met ministapjes kleine blijken van genade weer te waarderen.

Guus Bauer

Edna O’Brien – De rode stoeltjes. Vertaald door Paul Bruijn en Molly van Gelder. De Bezige Bij, Amsterdam. 288 blz. € 19,99.