Van rebellie tot assimilatie

‘Haar talent zit in haar onderbroek.’ Dat zeiden zowel Edna O’Briens echtgenoot als een collega-schrijver. Maar wie leest nog de boeken van Ernest Gébler, de Iers-Tsjechische schrijver van wie O’Brien in 1964 scheidde, en John Broderick, die de belediging in het literaire tijdschrift Hibernia opschreef, nog? Wel nog steeds bekend over Gébler is dat hij zo jaloers was op het succes van O’Briens debuut The Country Girls (1960) dat hij claimde dat hij de roman had geschreven.

De buitenmeisjes is één van de boeken die wordt besproken in Jeugd in opstand, een door Basje Boer samengestelde bundel essays over twintig spraakmakende debuten en drie ‘doorbraakromans’ met jonge hoofdpersonen die samen een ‘dwarse leeslijst’, zoals de ondertitel van de uitgave luidt, vormen. De auteurs van de essays, onder hen Marja Pruis, Lofti El Hamidi en Xandra Schutte, schrijven allemaal voor De Groene Amsterdammer.

‘Hoe ziet de opstand van de vrouwelijke schrijver er eigenlijk uit?’ vraagt Boer in haar essay over O’Briens eerste roman die deel uitmaakt van een trilogie die onder dezelfde naam bekend staat. ‘Herkennen we haar rebellie wel als zodanig?’ De meisjes in O’Briens boeken lijken redelijk aangepast: ze zijn heteroseksueel en trouwen uiteindelijk met een man. Dat ze naar seks verlangen en nadenken over hoe teleurstellend en gevaarlijk seks voor hen vaak is, was in de jaren zestig niet vanzelfsprekend. Het schrijven erover ook niet. De Ierse censor herkende O’Briens muiterij en verbood de verkoop van The Country Girls en de vijf volgende romans die O’Brien schreef. Van haar eerste honorarium kocht ze cadeaus voor haar kinderen en een naaimachine voor zichzelf, vooral om haar man gerust te stellen, die haar later zo zou beledigen en het auteurschap van De buitenmeisjes zou claimen.

Veel openlijker opstandig dan O’Briens meisjes is Molly Bolt, de lesbische hoofdpersoon van de Amerikaanse coming-outroman Rubyfruit Jungle (1973) van Rita Mae Brown, die geen last heeft van slechte seks of scheve machtsverhoudingen in bed, maar van mensen die haar bestaan het liefst ontkennen en haar van de universiteit sturen omdat ze een relatie met een medestudente heeft. Bolts onverschrokkenheid intimideerde de jonge Emma van Meyeren die zich aan Bolt spiegelde. Haar lef, humor en volhardendheid is Van Meyeren soms te veel. Zij meent dat het personage aan menselijkheid verliest in haar strijd tegen lesbofobie en ander onrecht. Bolts bravoure sluit volgens Van Meyeren niet meer aan op de huidige tijdgeest.

Jeugd in opstand had direct een leesbevorderende invloed op mij. Ik herlas Rubyfruit Jungle in de nieuwe vertaling van Geertje Lammers die onlangs bij uitgeverij Orlando uitkwam en las Go Tell it on the Mountain van James Baldwin en Assembly van de jonge Britse Natasha Brown voor het eerst.

De kracht van de bundel is de grote variatie aan boeken en meningen. Het oudste boek is Die Leiden des jungen Werthers (1774) van Goethe, dat met een frisse blik door de jonge dichter en germanist Iduna Paalman wordt besproken. Werther mag van haar wel wat minder navelstaarderig zijn. Paalman mist bij de in liefdesverdriet zwelgende Duitse protagonist ‘flink wat agency’:

kom op jongen, denk je, pull yourself together, prachtig dat je zo verliefd kunt worden, maar heb je ook een baan of zo, mijn moeder zou zeggen: aanstellen is ook een vak.

Invloedrijke twintigste-eeuwse klassiekers als De avonden, The Catcher in the Rye, Portnoy’s Complaint, Oranges are not the only fruit en Blauwe maandagen passeren terecht de revue, maar het interessantst vind ik de essays over de klassiekers van de toekomst: De geschiedenis van mijn seksualiteit van Tobi Lakmaker, Ik ga leven van Lale Gül, Confrontaties van Simone Atangana Bekono en het in Nederland nog niet heel bekende Assembly van Natasha Brown (vertaald als Bijeen), die allemaal in 2020 of 2021 verschenen.

In haar voortreffelijke essay ‘Stenen in de vijver’ over Lakmakers De geschiedenis van mijn seksualiteit en Güls Ik ga leven toont Marja Pruis onbedoeld aan dat ook Rubyfruit Jungle nog heel goed in onze tijd past. Lakmaker en Gül, die beiden in februari 2021 debuteerden, bedienen zich van een ‘rebelse toon’. Hun jonge hoofdpersonen worden in hun vrijheid beknot omdat ze vrouw zijn. Ook vijftig jaar na Rubyfruit Jungle is een vrij, veilig en autonoom leven als meisje, of je nu hetero, lesbisch, non-binair of transgender bent, niet vanzelfsprekend. Dat laat Edna O’Brien overigens ook zien in haar laatste roman Girl (2019) over ontvoerde en seksueel misbruikte meisjes in Nigeria.

Voor hedendaagse auteurs als Tobi Lakmaker, Simone Atangana Bekono, Lale Gül en Natasha Brown en hun personages staat er net zoveel op het spel als voor James Baldwin, Edna O’Brien, Rita Mae Brown en Jeanette Winterson. Voor Gül, die volgens Pruis ‘een keiharde verzetsroman’ schreef over ‘een onderdrukte ziel die niet langer veroordeeld wil zijn tot een leven ondergronds’, misschien wel het meest. Zij wordt regelmatig met de dood bedreigd omdat ze de orthodoxe islam bekritiseert.

Salomé uit Confrontaties van Simone Atangana Bekono en de naamloze hoofdpersoon uit Assembly van Natasha Brown krijgen allebei te maken met alledaags, onderhuids en openlijk racisme, dat door de meeste mensen om hen heen ontkend wordt. Ze reageren er heel verschillend op. Terwijl Salomé explodeert en daarna moet ‘re-ha-bi-li-te-ren’, probeert Browns vertelster, die door haar mannelijke baas seksueel wordt lastiggevallen en door collega’s benijd omdat ze denken dat ze wordt voorgetrokken wegens ‘positieve discriminatie’, zo goed mogelijk te assimileren, wat niet lukt omdat haar omgeving haar als de ander en vooral de uitzondering blijft zien. ‘There was no we. There was he the subject and she the object’, waarbij zij de mindere is omdat ze vrouw en zwart is. In haar knappe analyse van deze 100 pagina’s tellende roman, die beslist geen novelle is, wijst Thalia Ostendorf erop hoeveel afstand het hoofdpersonage probeert te houden, van haar baas, van de machobedrijfscultuur in de City, van zichzelf en van haar ouders. Ze heeft zelfs niet de wens zichzelf te redden als blijkt dat ze aan kanker lijdt. Ook van de medische behandelingen die haar kunnen genezen houdt ze afstand. Nee zeggen tegen de behandeling is misschien wel de enige vorm van autonomie die ze heeft.

Allerlei dwarsverbanden maakt Jeugd in opstand inzichtelijk. De scheiding tussen subject en object bijvoorbeeld komt ook bij Lakmaker voor. Zonder dat ze het weten zijn Sufferd D., de ex van Sofie die foute grappen over vrouwen maakt, en de betastende baas van de hoofdpersoon in Assembly met elkaar verbonden.

Ik heb veel over humor nagedacht en me afgevraagd waarom ik voortdurend de jij moest zijn. En misschien is er niet eens iets mis met humor – zit het venijn ’m enkel in het feit dat de ikken en jij’s zo onevenredig verdeeld zijn. Ik heb het hem geprobeerd te vertellen maar hij heeft het niet begrepen. Dat krijg je met mensen die te lang ik zijn: die worden nooit meer jij.

En misschien zijn het uiteindelijk wel jongens als Frits van Egters, Alexander Portnoy en Holden Caufield tegen wie de personages van de vrouwelijke auteurs in opstand komen?

Marie-José Klaver

Basje Boer (red.) – Jeugd in opstand. De dwarse leeslijst. Das Mag, Amsterdam. 192 blz. € 21,99.