In de schaduw van de vader

Rindert Kromhout schreef zich de afgelopen jaren in de kijker met een trilogie over de Bloomsbury Group, waarvan vooral het eerste boek Soldaten huilen niet (2010) weet te boeien. Opvolgers April is de wreedste maand (2013) en Vertel me wie wij waren (2014) integreren eenzelfde fascinerende verhaalstof over de eigenzinnige kunstenaarskring, maar de karakters komen onvoldoende uit de verf, het vertelperspectief wringt en het hoge stilistische niveau van het eerste deel kunnen ze al evenmin evenaren. In de reeds lang aangekondigde roman Een Mann fictionaliseert Kromhout de levensgeschiedenis van Klaus Mann, weliswaar stevig gebaseerd op biografische informatie. Het maakt nieuwsgierig naar het verhaal dat zich achter de wat knullige titel verbergt.

Kromhout concipieert z’n roman als een raamvertelling. Een Mann laat zich lezen als een uitgebreide verslag van de negentienjarige Klaus Mann, auteur van een roman, verhalenbundel en het toneelstuk Anja en Esther dat een schandaal veroorzaakte. Ondanks z’n eerste literaire successen blijft Klaus naar eigen aanvoelen slechts een miniatuur van z’n beroemde vader, aan wiens schaduw hij niet kan ontsnappen. Via wijd uitdijende flashbacks probeert hij de oorzaken van de getroebleerde vader-zoon-relatie te achterhalen. Zijn relaas wordt uitgebreid gelardeerd met herinneringen aan het opgroeien in de artistieke-elitaire schrijversfamilie en de innige relatie met de één jaar oudere Erik. Thomas Mann, geportretteerd als ‘de tovenaar’, die de demonen van de jonge Klaus weet te verjagen, neemt vanzelfsprekend een prominente plaats in. Gaandeweg wordt Thomas Mann steeds afstandelijker en ontstaat een schier onoverbrugbare kloof tussen vader en zoon. De oorzaken blijven voor Klaus aanvankelijk onduidelijk, lijken hem diepgaander dan het fulmineren van vader Mann tegen het overdreven uiterlijk vertoon van zijn oudste zoon.

Behalve een familieroman is Een Mann een echte ‘coming of age geworden, waardoor het boek sterk aansluit bij het opzet van de trilogie over de ‘Bloomsbury Group’. Klaus ondergaat een opmerkelijke evolutie als mens én auteur; zijn schrijfstijl ontwikkelt zich echter niet gelijktijdig. Kromhout blijft zich van een wat naïef, haast kinderlijke toontje bedienen. Sommigen zullen dat een ‘vlotte’ of ‘ongedwongen’ stijl noemen, maar m.i. maskeert het slechts een gebrek aan voldoende stilistische daadkracht om biografische gegevens tot een bezield portret te herwerken. Eenzelfde euvel geldt Kromhouts verslag van de kleurrijke schrijversfamilie. De typerende couleur locale van het Europese continent uit het begin van de twintigste eeuw komt onvoldoende tot leven. Nochtans begeeft Klaus zich in de hoogste artistieke kringen, ontmoet er flamboyante figuren als James Joyce, Marlene Dietrich en Ernest Hemingway. Verhaalstof te over, maar Kromhout gaat onverdroten op een gezapig toontje verder, waardoor nauwelijks empathie ontstaat. In tegenstelling tot het portret over de ‘Bloomsbury Group’ lijkt de durf te ontbreken om voluit te gaan voor kleurrijke beschrijvingen van de intrinsiek interessante verhaalstof. Teveel zielloze, louter descriptieve beschouwingen ontsieren het geheel dat meermaals als een kurkdroog verslag leest, gespeend van vitaliteit en zeggingskracht:

Als Klaus niet schreef of met René samen was, zwierf hij door de straten van de stad. Hij liep langs de boekenstalletjes onder de platanen bij de rivier en las de boeken die hij daar kocht op de bankjes in parken. Hij flaneerde over de brede trottoirs van de Champs-Élysées, om te kijken en bekeken te worden, soms helemaal tot aan de Arc de Triomphe, ging naar cafés en naar het theater en liet zich per taxi naar bezienswaardigheden vervoeren.

Klaus wilde wél van het leven houden, zoals Erika van het leven hield. Hij wilde schrijven, theater maken, met zijn vader lachen om hoe ingewikkeld het was om zoon en vader te zijn in de schijnwerpers van het publiek en meer nog om zoon en vader te zijn buiten die schijnwerpers. Hij wilde niet bitter en somber zijn en alleen maar gelukkig als hij had gedronken of morfine toegediend had gekregen.

Aan einde van roman voeren vader en zoon in een halfdronken bui eindelijk het langverwachte gesprek waaraan Een Mann zijn bestaansgrond te danken heeft. De oorzaken voor het afstandelijke gedrag van vader Mann worden in één onhandig, snel afgehaspeld gesprekje achterhaald en zelfs grotendeels verklaard. En daarvoor moet je dan meer dan 370 pagina’s doorploeteren.

‘Boeken bestaan pas als ze worden gelezen,’ mijmert Klaus ergens in de roman. Boeken van een bekend auteur maken nu éénmaal meer kans om gelezen te worden: ‘Een grote naam trekt klanten.’ wordt daar fijntjes aan toegevoegd. Dat geldt evenzeer voor boeken die in hun titel al expliciet verwijzen naar grote namen uit de literatuurgeschiedenis. Kromhout heeft z’n huiswerk netjes gemaakt en flink wat secundaire literatuur doorploegd om een grotendeels waarheidsgetrouw portret te kunnen schrijven. Dat staat de stilistische uitwerking echter danig in de weg; een roman is nu eenmaal geen biografie. De (literaire) Bildung van Klaus wordt slechts in louter descriptief proza gevat en komt daardoor onvoldoende tot leven. De flamboyante, artistiek-elitaire kunstenaarsfamilie Mann mocht dan ook met een stilistisch en inhoudelijk sterker boek herdacht worden.

Jürgen Peeters

Rindert Kromhout – Een Mann. Leopold, Amsterdam. 378 blz. € 18.99.