Onevenwichtige roman over oertijd van de SP

Het buikbandje spreekt van een ‘revolutionaire roman’, wat ons meteen op de vraag brengt: wat is een revolutionaire roman? Je zou denken: een roman die het hele genre op zijn kop zet. Zoiets als Ulysses indertijd. Maar omdat de auteur in het geval van Die stad, dat jaar Koos van Zomeren heet en het buikbandje de roman situeert in ‘de oertijd van de SP’, is wel duidelijk dat het bijvoeglijk naamwoord ‘revolutionair’ iets zegt over het onderwerp van de roman, niet over het karakter ervan. Op de titelpagina heet het alweer alledaagser: ‘Roman met aantekeningen’.

Het is waar dat van de vijfentwintig genummerde hoofdstukken er twaalf een roman vormen, laten we zeggen dertien. Dat wil zeggen: die hoofdstukken vertellen het verhaal over Bert Staal. De andere helft van het boek (ik heb het aantal bladzijden niet precies nageteld): de aantekeningen. Je kunt ook zeggen: The making of. Op de eerste bladzijde zegt de schrijver: ‘Ik ga een roman schrijven en ik heb er zin in, ik ben vol goede moed.’ Een paar regels verder: ‘Ik zwem in het materiaal. Maar zo schrijf je geen roman.’

Nee, Koos van Zomeren zou niet weten hoe je een roman schrijft… Hoeveel heeft hij er wel niet op zijn naam staan? Hoe komt het dan dat Die stad, dat jaar blijft steken in de goede bedoelingen?

Drie dingen: de enorme hoeveelheid materiaal waarin Van Zomeren rondzwemt, de geforceerd aandoende opsplitsing van het boek in aantekeningen (de oneven genummerde hoofdstukken) en roman (de even hoofdstukken) en de al even geforceerd niet op de schrijver lijkende hoofdpersoon Bert Staal.

Deze jongeman is eigenaar van een groot huis in Nijmegen (Die stad) in 1972 (dat jaar). Hij leeft teruggetrokken op zijn eigen verdieping, in de rest van het huis wemelt ‘de Partij’. Er wonen studenten die zich hebben laten omscholen tot arbeider. In de kelder staat de drukpers. ‘De Partij’ is de oer-SP, denk aan afkortingen als KEN (ml) en KPN/ML. Zijn broer Rudi is er lid van, hijzelf weigert om zich te laten strikken, maar hij verleent wel hand- en spandiensten. Zo schrijft hij briljante pamfletten en brochures. Dat is de enige overeenkomst met de jonge Koos van Zomeren die in zijn rode jaren hele nummers van de partijkrant vol schreef.

In de niet-roman-hoofdstukken vertelt Van Zomeren daarover. Hoe hij na de publicatie van een succesvolle dichtbundel bij Het Vrije Volk kwam te werken, hoe hij in Nijmegen in activistische kringen belandde en zich volledig ging wijden aan ‘de Partij’. Het is trouwens niet voor het eerst dat Van Zomeren over zijn revolutionaire verleden schrijft. In 1985 publiceerde hij De witte prins, een keiharde afrekening. In 1988 verscheen het dagboek Een jaar in scherven waarin (onder meer) opnieuw op die periode wordt teruggekeken.

De revolutie die in 1972 in Nijmegen leek te zullen beginnen, is nooit van de grond gekomen. Gelukkig maar: de dictatuur van het proletariaat, democratisch centralisme – je moet er niet aan denken. Koos van Zomeren keek er in zijn werk steeds met verbijstering, wrok en schuldgevoel op terug.

Hij lijkt intussen milder gestemd. In Die stad, dat jaar is het meer verwondering die de boventoon voert. Hoe was het mogelijk dat studenten zich lieten opjuinen door een maoïst uit Rotterdam – en waarom gebeurde dat juist in Nijmegen?

Van Zomeren komt er ook niet uit, hoeveel mensen hij ook bezoekt, hoe vaak hij ook gaat wandelen met Jan Marijnissen. De schrijver zwemt niet in het materiaal, nee, hij verzuipt erin en sleurt de lezer mee. Het boek is onevenwichtig. Onder het gewicht van dagboekaantekeningen, anekdoten, interviewfragmenten, name-dropping en boekcitaten bezwijkt de roman over Bert Staal die zegt in God te geloven en een meisje wil, liever een meisje dan lid te worden van ‘de Partij’.

Het wordt dan weer wel een meisje dat van tomaat houdt (“vooral midden in de nacht”), een grappige verwijzing naar het beeldmerk van de SP.

Frank van Dijl

Koos van Zomeren – Die stad, dat jaar. De Arbeiderspers, € 19,95

Deze recensie verscheen eerder in HP/De Tijd van 6 november 2009.