Op 19 oktober 2017, de tiende sterfdag van Jan Wolkers, verschijnt bij De Bezige Bij de langverwachte biografie van de schilder-schrijver door Onno Blom, onder de titel Het litteken van de dood. In de aanloop daarnaartoe recensies over het werk van Wolkers uit het archief. Laatst De kus en Zomerhitte, nu Brandende liefde uit 1981.

Wolkers’ nieuwste: gewoon jammer

Na twee trefzekere romans, die volgden op het boek De kus waarmee Jan Wolkers terechtkwam in een nieuwe golf van produktiviteit, verscheen nu het 247 bladzijden tellende Brandende liefde. Het boek stelt op diverse fronten teleur: het verhaal is hinderlijk eendimensionaal, de gebezigde stijl is rechtstreeks ontleend aan die van tante Betje, en de toon van het boek is mij er te veel een van ouwe-jongens-krentebrood.

De ontvangst van een rouwkaart Is voor de verteller aanleiding om terug te denken aan zijn studietijd. Hoofdstuk 2 begint zo:

‘In die tijd studeerde ik schilderkunst aan de Academie van Beeldende Kunsten. Een stuk of vijf leerlingen van onze afdeling kregen Franse les van mademoiselle Bonnema,
ondanks haar gierigheid gratis, want ze wist ook wel dat je tegen betaling een kunstenaar niets buiten zijn vak kan leren.’

De roman speelt zich voornamelijk af onder het dak van het huis dat mademoiselle Bonnema bewoont aan de Amsterdamse Sarphatistraat. In dat huls wonen ook een violist van het Concertgebouworkest en zijn vrouw Anna en de oude vader van mademoiselle Bonnema die zelden of nooit beneden komt.

Al bij de eerste ontmoeting trekt de schilder de mooie Anna — geen moeite is de schrijver te veel om de lezer van haar schoonheid te overtuigen — aan haar voet terwijl ze de trap bestijgt. Later zal hij in het souterrain gaan wonen. Hij heeft de taak op zich genomen om de oude heer te verzorgen, maar maakt van de nood een deugd door Anna, met wie hij uitgebreider heeft kennisgemaakt, voor hem te laten poseren.

Braaf, zoals het hoort In een damesroman, volgen de hoogtepunten elkaar op. Kenmerkend voor de rechtlijnigheid waarmee het verhaal wordt verteld, zijn de bladzijden 10 en 11: alle drie de alinea’s beginnen met: ‘Toen’… ‘Toen er een plaats vrijkwam’…, ‘Toen ik er voor het eerst heen ging’…, ‘Toen ik bij haar had aangebeld’.

Toen, tijdens, terwijl, later, daarna, sinds, in het begin, na…, het zijn woorden waarmee opvallend veel zinnen in dit boek beginnen, dat daardoor een nogal armoedige indruk maakt. Mooi schrijven is dit zeker niet. Ik kan me niet herinneren me er ooit eerder in deze mate aan gestoten te hebben bij Wolkers, wiens korte, kernachtige zinnen toch zo’n beetje tot zijn specialiteit behoorden.

De voortdurende tijdsaanduidingen geven het boek iets krampachtigs, en ongewild krijgt de lezer het idee te luisteren naar een man die onstuitbaar vertelt over vroeger. Deze indruk wordt versterkt door het veelvuldig voorkomen van het woordje ‘die’, dat een zekere mate van gemeenzaamheid doet ontstaan, een sfeertje van: ‘Jongens waren we — maar aardige jongens.’ Misschien dat het adres Sarphatistraat en wat er over die straat wordt gezegd inderdaad een verwijzing is naar Nescio waarmee het toontje moet worden gelegitimeerd, erg overtuigend is het allemaal niet en de conclusie dat we te maken hebben met een parodie op een kletsroman moeten we er zeker niet aan ophangen.

Enfin, de oude heer ligt op sterven, mademoiselle Bonnema pest de jonge kunstschilder het bloed onder de nagels vandaan (en vice versa) en Anna poseert naakt in het atelier van de verteller. Hij hoeft zich niet meer, zoals de eerste keer, sul die hij is, te laten vastbinden aan een poot van een kastje.

Wie denkt dat de absolute climax van de roman is aangebroken als Anna zich eindelijk bereid verklaart om naakt te poseren naast het sterfbed van de vader van mademolselle Bonnema heeft het mis, hoewel de scène hilarische kanten krijgt als de oude man vlak voor het moment suprème de laatste adem uitblaast. De schilder, bang dat ze zich zal terugtrekken, onthoudt deze wetenschap aan zijn model.

Nee, de echte climax vormt de scène waarin Anna al poserend haar baby krijgt in het souterrain van de schilder en de nieuwsgierige mademoiselle Bonnema met een mes wordt gedwongen om de kraamkelder te verlaten, terwijl ze moet beloven nooit anders te zullen beweren dan dat de baby ter wereld kwam in de woning van Anna. Dit is wel erg dik hout waarvan men planken zaagt.

Het boek kent tenslotte zelfs een happy end. Tien jaar na dato ontmoeten de inmiddels van de violist gescheiden Anna en de schilder elkaar op de begrafenis van mademoiselle Bonnema, en die avond drinken ze, zo nemen ze zich in de taxi op weg naar haar huis voor, champagne uit glazen uit de nalatenschap van de overledene.

Ik heb Brandende liefde ervaren als een onbevredigend boek. Vanwaar eigenlijk die ‘brandende liefde’? De hoofdpersoon wordt gedreven door oppervlakkige verliefdheid, hoewel we zelfs dat maar moeten aannemen: Jan Wolkers beschrijft wel hoe zijn ikfiguur op Anna jaagt, maar niet wat hem ten diepste drijft. Evenmin wordt aannemelijk gemaakt dat de schilder na tien jaar nog steeds dezelfde stillevens maakt. Het is zelfs onwaarschijnlijk dat een schilder die zo zijn best doet om een vrouw zo gek te krijgen dat ze voor hem poseert bij het lijk van een pas gestorvene, zich in de daarop volgende jaren uitsluitend toelegt op opgezette roerdompen en lampetkannen.

Afgezien daarvan, en van wat ik al opmerkte over stijl en toon, is het verhaal van Brandende liefde te onbeduidend om een roman te dragen, verwijzingen naar klassieke Franse romans ten spijt. Er staat wat er staat en niet méér. Jammer.

Frank van Dijl

Jan Wolkers – Brandende liefde. De Bezige Bij.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk van 4 december 1981.