Deze recensie over De junival van Jan Wolkers komt uit 1982.

De moeder, de poes

In zijn aangrijpende roman De doodshoofdvlinder (1979) beschreef Jan Wolkers hoe een man op de dood van zijn vader reageert. Een citaat daaruit: ‘Al zie je je vader maar een keer per jaar, je hebt toch het gevoel dat je niet meer gedekt wordt in de rug. De tocht door de jungle in de ganzepas. Steeds wordt er achter je iemand de duisternis ingesleurd. Je weet wanneer het jouw beurt is.’

Ik moest ogenblikkelijk aan deze regels denken toen ik in Wolkers’ nieuwste boek De junival las hoe René, de hoofdpersoon, de dood van zijn moeder ervaart: ‘het sterven van mijn moeder [was] bijna een dolkstoot in de rug een, slag onder de gordel. […] Je staat met je rug tegen de muur waarvan je de meedogenloze kou onafwendbaar in je ruggegraat voelt trekken.’ Naast de overeenkomst tussen deze citaten valt ook een verschil op: het sterven van de vader wordt geassocieerd met gevaar en het besef van eigen sterfelijkheid, terwijl het overlijden van de moeder meer gepaard gaat met het gevoel dat de warmte uit het bestaan verdwenen is.

Nog groter zijn de verschillen tussen de beide boeken in hun geheel en dat ondanks hun gemeenschappelijke thematiek. Was De doodshoofdvlinder een betrekkelijk conventionele roman, De junival bestaat uit een reeks korte hoofdstukjes waarvan de eenheid niet via een doorlopend verhaal, maar vooral door allerlei associaties tot stand moet komen. Daar komt nog bij dat de hoofdpersoon persoon niet alleen treurt om zijn overleden moeder, maar ook om de dood van zijn geliefde poes Voske. Beiden hebben in zijn leven een belangrijke plaats ingenomen genomen en aan beiden worden ongeveer even veel hoofdstukken gewijd. Nu eens staat de moeder van René centraal dan weer de poes Voske. Wolkers heeft door allerlei literaire kunstgrepen geprobeerd de beide reeksen hoofdstukken met elkaar te integreren. Het valt niet te ontkennen dat hij dit handig heeft gedaan, maar echt geïmponeerd of ontroerd heeft De junival mij niet, daarvoor maakte een en ander toch een te geforceerde indruk.

Het begint al in het tweede hoofdstuk waar Wolkers René zich zijn moeder als volgt laat herinneren: ‘Mijn moeder was een poes. Ondanks de bijna liederlijke curve van haar lichaam […] bewoog ze zich soepel en geruisloos door het huis’ of ‘Als een diep tevreden poes zat ze altijd in haar rieten stoel in de kamer in zichzelf verzonken te breien of te lezen’, terwijl Voske op een gegeven moment ‘een goed doorvoede dame’ wordt genoemd. Bij sommige hoofdstukken is het aanvankelijk zelfs even onduidelijk naar wie het woordje ‘ze’ verwijst, naar de moeder of naar de poes Voske: ‘In het voorjaar wanneer ik met vakantie ging naar een van de waddeneilanden, zat ze altijd op de voorbank naast me.’

Heel nadrukkelijk werkt Wolkers met symbolen die met vruchtbaarheid en aarde te maken hebben. Ook deze zorgen ervoor dat je als lezer de opgeroepen beelden van de moeder en de poes op den duur in elkaar over laat vloeien tot ze uiteindelijk hetzelfde lijken te vertegenwoordigen. Zo is er het vruchtbaarheidssymbool van de peer. Renés moeder is verzot op peren. Als Voske zwanger is wordt haar lichaam ‘peervormig’. Als ze dood is en gecremeerd stopt René haar as in een pot die de vorm heeft van ‘de schedel van een Chinees met een peer-hoog voorhoofd’.

Ten slotte heeft ook de titel van het boek te maken met peren. ‘Junival’ is de naam van het verschijnsel waarbij rijpende peren elkaar van de takken afdrukken. De titel verwijst tevens naar de samenhang tussen vruchtbaarheid en bederf, bloei en verval, geboren worden (de naam René is in dit verband ook al veelzeggend: wedergeborene) en sterven, een samenhang die Wolkers wel heel fors tot uitdrukking brengt bij de beschrijving van de dood van Renés moeder. Een eerste hapje van een voor haar wegens haar dieet streng verboden vruchtentaart met slagroom wordt haar fataal. ‘Ze viel in het zoete der aarde. […] Verkrampt drukt ze het bordje met de taartpunt tegen haar borst en viel naar voren op de grond. Het is maar een van de vele voorbeelden die te geven zouden zijn.

Wolkers is naar mijn mening op zijn best als hij een evenwicht weet te vinden den tussen zijn emotionaliteit en zijn neiging tot uitbundige symboliek. In De doodshoofdvlinder heeft hij dat evenwicht bereikt, in De junival zeer beslist niet.

Everhard Huizing

Jan Wolkers – De junival. De Bezige Bij, Amsterdam.

Deze recensie verscheen voor het eerst in het Nieuwsblad van het Noorden op 29 november 1982.

(foto: Croes, Rob C. / Anefo, Nationaal Archief, CC0)