De duistere nacht van Caracas

Niet alleen een ongelukkige jeugd is een goudmijn voor een schrijver, het helpt ook vaak om in een politiek instabiel land te wonen waar dingen gebeuren die meer inspiratie bieden dan de doorsnee first world problems waarmee veel westerse auteurs uw aandacht proberen te trekken. Welnu, maak kennis met Rodrigo Blanco Calderón, een jonge Venezolaanse schrijver die in de Spaanstalige wereld hoge ogen gooide met zijn romandebuut The Night.

Een van de auteurs met wie Blanco Calderón vaak wordt vergeleken, is de te vroeg overleden Roberto Bolaño (1953-2003). En inderdaad, voor wie ooit De wilde detectives of het apocalyptische 2666 las, zal het bevreemdende, gelaagde mengsel van detectiveverhalen, taalspelletjes, maatschappijkritiek en nog veel meer vaag bekend overkomen, maar een epigoon is deze Venezolaan zeker niet.

The Night opent met een stroomstoring in het Caracas van 2010, een stad die de schrijver omschrijft als ‘een opengewerkte mierenhoop’. Op dat moment is Hugo Chávez nog aan de macht. Hij wordt niet bij naam genoemd in het boek, maar Blanco Calderón staat bekend als een felle tegenstander van de linkse populist die zijn land in een diepe economische crisis stortte en het veiligheidsprobleem niet onder controle kreeg: onder zijn zestienjarige bewind zouden naar schatting 200.000 moorden zijn gepleegd. Ook van diens opvolger Maduro verwacht de schrijver geen heil.

Tijdens de stroomstoring zit psychiater Miguel Ardiles in een restaurant met Matías Rye, die een workshop creatief schrijven leidt. De duisternis waarin de Venezolaanse hoofdstad wordt gehuld, vormt het startpunt van meerdere complexe verhaallijnen. Zo volgen we de belevenissen van Pedro Álamo, een leerling van Matías Rye en patiënt van Ardiles. Hij veroorzaakte ooit een schandaal met zijn verhaal ‘Mrehcsremak’, dat ondanks heftige tegenstand een literaire prijs won, maar gaf zijn schrijfcarrière op om reclameadviseur te worden. Ook confronteert Blanco Calderón de lezer met het thema van de femicide, de vrouwenmoorden die Latijns-Amerika teisteren, een onderwerp dat ook al aan bod kwam in ‘Het gedeelte van de misdaden’ van Bolaño’s 2666. Zo is er de zaak van doctor Montesinos, verwijzend naar een psychiater die een van zijn patiëntes ombracht, of het Monster van Los Palos Grandes, gebaseerd op een bestaande zaak van de zoon van een ex-rector die een vrouw maandenlang vasthield en folterde.

Verder gaan we mee in de obsessie van Pedro Álamo met taal- en woordspelletjes: ‘De taal gaat vooraf aan de spraak. Ze is een orgaan, een weefsel, of een cel, en maakt deel uit van het menselijk lichaam. Taal heeft een biologisch bestaan, bedoel ik daarmee. Net als het stromen van het bloed, als neuronale elektriciteit, of hoe het wonder zich ook maar voltrekt in elk uitgesproken, gedacht of getekend woord. Want dat was wat ik deed: de woorden tekenen.’ Hij gaat aan de slag met anagrammen, palindromen, bestudeert het werk van Ferdinand de Saussure en Wittgenstein en houdt zich intensief bezig met Darío Lancini, een schrijver die werkelijk heeft bestaan. Want ook dat is weer zo’n spelletje van Blanco Calderón: echte en fictieve personages lopen in dit boek kriskras door elkaar, de objectieve historiciteit wordt voortdurend ondermijnd met verzinsels. Het namenregister dat vertaler Arie van der Wal achteraan opnam, is dan ook geen overbodige luxe. ‘Hij heeft het gevoel dat God hem in een miljoen parallelle universums heeft gewurgd,’ schrijft Blanco Calderón ergens over Miguel Ardiles, en inderdaad construeert hij in deze roman geen lineair, logisch verhaal, maar veeleer een verzameling parallelle werkelijkheden waarin personages elkaar kruisen. Soms maakt de ‘echte’, actuele realiteit daarin op het meest onverwachte moment haar opwachting: ‘De bron van al dat zielenleed was, met variaties, steeds dezelfde: de toestand waarin het land verkeerde. Een land dat, net als de lampen van de vrouw, voortdurend op het punt leek in stukken uiteen te vallen.’

Het tweede gedeelte van het boek (‘Theorie van de palindromen’) is hoofdzakelijk gewijd aan de biografie van de ongrijpbare Darío Lancini die Pedro Álamo schreef: ‘Hij was een genie dat alleen met rust gelaten wilde worden met het geheim dat hij in de woorden had ontdekt.’ Maar de tijden zijn te woelig om rust te kunnen vinden: bijna onvrijwillig wordt Lancini in de jaren vijftig betrokken bij het verzet tegen dictator Pérez Jiménez. Na een tijdje brommen mag Lancini de gevangenis verlaten en vertrekt hij als balling naar Frankrijk, waar hij kennismaakt met schrijvers als Louis Aragon en André Breton. Lancini’s interesse voor vormexperimenten met de taal is geen kwestie van louter spelplezier, maar lijkt verband te houden met de zoektocht naar een diepere waarheid: ‘In de perfectie van hun identieke heen- en terugreis kunnen palindromen grote waarheden bevatten, maar ook enorme onzinnigheden of wijsgerige waanvoorstellingen. Het punt is dat wie het palindroom ontdekt, zichzelf veroordeelt tot eeuwige slavernij. Het geval-Darío is exemplarisch. Hij was zo geobsedeerd dat hij afwezig en roekeloos werd, waardoor hij voortdurend in gevaar verkeerde.’ Als Lancini wat later in Parijs was gearriveerd, had Blanco Calderón hem misschien kunnen confronteren met Georges Perec, die vanaf de jaren zestig furore maakte met extreme vormexperimenten. Denk bijvoorbeeld aan La disparition, een roman waarin de klinker e ontbreekt. Het is jammer dat uitgerekend hij tussen alle ‘palindromisten’ en andere taalgoochelaars ontbreekt.

Blanco Calderón drijft zijn voorliefde voor citaten, intertekstuele spelletjes en namedropping soms wel wat ver, waardoor de gemiddelde lezer niet zelden even de kluts kwijt zal zijn, tenzij de absolute genitief in het Sanskriet of Hegels fenomenologie geen geheimen voor hem hebben. Het is ook niet bepaald eenvoudig om de vele verborgen raadsels en grapjes op te lossen of te herkennen. Neem bijvoorbeeld de vermelding dat Darío Lancini in 1958 een baantje krijgt als vogelinspecteur op de markt: dat is een knipoog naar Jorge Luis Borges, die onder het regime van Perón zijn baan als bibliothecaris verloor en werd ‘gepromoveerd’ tot inspecteur van pluimvee. Zelfs met een vrij grondige kennis van de Latijns-Amerikaanse literatuur zullen er je wel eens wat details aan de aandacht ontsnappen.

De mysterieuze Darío Lancini (‘hij was als een uitgedoofde vulkaan die het enthousiasme temperde met zijn stilzwijgen en as’) verblijft nog een tijdje in Praag (‘onmiskenbaar Kafka, dacht hij bij het zien van dat palet van grijzen waarin de stad, haar hemel en haar bewoners gehuld waren’). Dan volgt een verhuizing naar Warschau, waar de leugens en misdaden van het communistische regime hem tot nieuwe inzichten brengen. Vermeldenswaardig is de scène waarin Lancini Pablo Neruda confronteert met een vers waarin de grote Chileense dichter Stalins dood betreurde. Hierin schemert de kritiek door van een auteur die geen reden ziet om de goelags en het ijzeren gordijn met de mantel der liefde te bedekken.

In het derde en laatste deel van The Night is de camera onder meer gericht op Matías Rye tijdens zijn nachtelijke helletocht door de gevaarlijkste wijken van Caracas:

Op dat moment, luisterend naar de insecten, de dieren, de voorbijrazende auto’s, het geritsel van de bladeren op dat uur, zijn eigen hartslag, de stenen die in de nacht door de woeste rivier werden meegesleept, begreep hij waarom mensen slapen. Mensen slapen omdat het de veiligste weg is om de nacht door te komen. Hij begreep ook dat de slaapwandelaars, de slapelozen, de prostituees, de taxichauffeurs, de bewakers, de dienstdoende apothekers en artsen, de obers, en de dichters, al diegenen die niet slapen wanneer ze moeten slapen, vreemde wezens zijn die iets weten wat anderen niet kennen, omdat ze terugkeren met hun oren vol geroezemoes, dat fraseren van zand dat de taal van de nacht is.

De gruwel van de vrouwenmoorden is soms – weer zoals bij Bolaño – amper vol te houden. Maar om het thema aan te kaarten lijkt er geen andere mogelijkheid te zijn: het geweld moet onverbloemd en in al zijn smerigheid worden getoond. Dit is er van mijn land geworden, lijkt Blanco Calderón te willen zeggen, terwijl hij zijn lezers met de neus op de feiten drukt en niet toestaat om weg te kijken. Binnenkort komt hij naar Crossing Border in Den Haag om over zijn geweldige debuut te spreken.

Daan Pieters

Rodrigo Blanco Calderón – The Night. Vertaald door Arie van der Wal. De Bezige Bij, Amsterdam. 336 blz. € 22,99.