Volwassen debuut

Ana, de hoofdpersoon uit de zeer menselijke debuutroman Wie het mooist valt van de Kroatisch- Amerikaanse schrijfster Sara Nović (1987) is een meisje van een jaar of acht, een halve jongen, die graag voetbalt, in bomen klimt en met haar vriendje Luka ravot. Ze spelen het spel wie het mooist kan vallen en het langst met ledematen in de raarste hoeken kan blijven liggen. De oorspronkelijke titel Girl at War is explicieter. (En heeft natuurlijk ook het ‘strijdbare’ in zich.) Ze spelen oorlogje. Dat is wat ze namelijk in het Zagreb van begin jaar negentig van de vorige eeuw meekrijgen, middels het nieuws op tv. Maar ook omdat een ‘oorlogsgedragscode’ nodig is. Het licht valt steeds vaker uit, er is af en toe geen water en het eten gaat op rantsoen.

Nović heeft haar verhaal weloverwogen geconstrueerd. Het is weliswaar in retrospectief geschreven, maar je bent meteen in de denkwereld van iemand die met een klap volwassen moet worden, maar natuurlijk gewoon nog met de vragen zit van een kind. Plotseling is de Servische buurman, waar iedereen in het appartementengebouw goed mee omging, een beest, een vijand. De schrijfster laat heel duidelijk zien dat er, al zeker voor een meisje van acht jaar, onbegrijpelijke keuzes dienen te worden gemaakt. Er moet, zeer letterlijk, kleur worden bekend. Liedjes worden opnieuw opgenomen in het Kroatisch en in het Servisch. Het is zelfs van levensbelang welk merk sigaretten je rookt. De sterke eerste zin: ‘In Zagreb begon de oorlog om een pakje sigaretten.’
Het idioom van Nović is krachtig, heel zelfbewust. Zij was tijdens de Balkanoorlog zelf nog een peuter, maar heeft uit overlevering, uit verhalen, een waarachtig beeld van die tijd weten te destilleren. (Ergens zie je de schrijfster wel terug in Rahela, het jonge zusje van Ana, een peutertje dat langzaam steeds zieker wordt door de ondervoeding en dat onbedoeld een gezinsdrama veroorzaakt.)

De roman in het geheel bevat haarscherpe menselijke analyses. Een gemeenschap, een gezin dat van onrust in pure angst vervalt. Een kind dat bang is gezinsleden, vrienden, een bekende omgeving te verliezen. Ana blijft natuurlijk een jonge onderzoeker. Er is opwinding, nieuwsgierigheid. Op die leeftijd ben je tegelijkertijd nog uiterst flexibel. De troepen van het Joegoslavische leger, ondersteund door paramilitairen, de Četniks, zijn nog ver van Zagreb. Vukovar in het zuidoosten is nog lang niet gevallen. Zagreb is een thuis ondanks alles.

Ana houdt vast aan kleine zaken. Aan de naderende kerst met het verlichte plein en de kraampjes met gepofte kastanjes. Maar op tv ziet ze ook een man met een baard en een ketting met daaraan afgesneden oren, die roept dat hij alle Kroaten gaat vermoorden. Toch is Ana niet bang, nog niet. Nović schetst de complexiteit van het conflict, het absurdistische van de zogenaamde moderne oorlogvoering. Er is volop politieke satire op de tv, want er is geen geheime politie meer. De ‘bevrijding’ is in die zin ook sterk bevreemdend.

De schrijfster geeft haar hoofdpersonage hoop. Het is niet zo vanzelfsprekend als men zou denken, maar ook in oorlogssituaties is er liefde, tussen Ana en haar vader bijvoorbeeld, is er vriendschap tot het uiterste met Luka. Angst, moed, ongekende wreedheid, willekeur, zelfopoffering. Rahela kan alleen worden gered wanneer ze naar een internationaal hulpprogramma wordt gebracht, de reis met de gammele auto van de familie, loopt echter wel door gebieden waar zwaar gevochten wordt. Een wegblokkade van dronken Četniks wordt vader en moeder fataal. Een gruwelijke, maar ook vertederende scène in het nabijgelegen bos. Een hele groep Kroaten staat naast mekaar op een open plek. De vader tegen Ana: ‘Wanneer ik in de kuil val, laat jij je ook vallen. Maar het zal alleen werken als we echt precies tegelijk vallen, afgesproken?’ De schoten komen dichterbij.

Deel twee speelt tien jaar later in New York. Het is 2001. Ana is kennelijk gevlucht, studeert literatuurwetenschappen en heeft een vriend die van niets weet. Haar pleegouders, dezelfde die Rahela, nu Rachel geheten, hebben opgevangen, wonen landelijk in Pennsylvania, met uitzicht op een bos. Iets waar Ana – nu uitgesproken met een lange E aan het begin – begrijpelijkerwijs niet aan kan wennen. Ze ziet steeds het massagraf van haar ouders voor zich. Maar ze zwijgt, vertelt dat ze in New Jersey is geboren. Het is ook niet simpel om de gruwelen van haar echte thuis steeds in verteerbare brokken op te dienen voor de Amerikanen. Nović geeft een behoorlijk conservatief, gezapig beeld van de Amerikaanse plattelandscultuur. Ze verandert hier ook haar vorm.

Tussen de stukken door in New York plaatst ze steeds fragmenten over hoe haar vlucht is verlopen. In New York houdt ze een lezing over kindsoldaten voor een comité van de VN. Het doet alles weer bij haar bovenkomen – al is het natuurlijk eigenlijk geen moment uit haar gedachten geweest. Nović vervlecht hier werk van Sebald, van Szymborska, Kundera, Conrad en Levi. Ana is natuurlijk een studente literatuurwetenschap, zoekt in boeken naar een antwoord, voor haar ‘gebrandmerkte’ ziel. Het verleden verzwijgen gaat niet, het zal hoe dan ook een keer gaan wringen. Je kunt jezelf niet een nieuw leven liegen. En dan in het elf september 2001, vliegtuigen boren zich in de torens van het WTC. Het is opnieuw oorlog in haar nieuwe thuisland. Maar dat is geen belemmerende oorlog. Het water stroomt, er is stroom en eten voldoende. Geen clusterbommen, geen tanks, geen infanterie.

Ana besluit terug te keren naar Kroatië, om daar op onderzoek te gaan naar oude vrienden, om daar met zichzelf in het reine te komen. Terug naar een thuis. Maar hoe dat te doen in een land dat tijdens haar vlucht nog helemaal niet bestond. Zij is een Joegoslavische. Het is de aardverschuiving van de identiteit die deze roman zo bijzonder maakt. Een cultuurshock van wat eens je eigen cultuur was. Een land dat zeer ongemakkelijk dichtbij Ana komt. De taal die ze zich met horten en stoten weer eigen maakt: Krengels, een combinatie van Kroatisch en op z’n Slavisch vervoegd Engels. Ontroerende herenigingen. Een woud van getraumatiseerde mensen.

In deel drie pakt Nović het relaas van de jonge Ana weer op in 1991. Ze is besmeurd uit het bos gekomen en heeft, totaal in shock, onderdak gevonden bij een oude vrouw en haar paramilitaire zoon. Vol vuur doet de schrijfster hier verslag van de ongelijke strijd. Ana, die nooit een kind heeft kunnen zijn, wordt als vanzelf een kindsoldaat. Onsentimenteel beschreven gevechtsscènes. Wat een drive. Deze roman is ook gewoon een echte ‘good read’.

In het slotgedeelte bezoekt Ana samen met Luka de vermoedelijke plek waar haar ouders zijn vermoord en het dorp van waaruit ze als strijder heeft geopereerd. Nović deelt hier nog een gevoelige klap uit aan Ana. Het slotakkoord is poëtisch, roerend, stelt de onzinnigheid vast van een schuldvraag achteraf. Zijn er onschuldigen in oorlogssituaties? De Balkan waar eens in de vijftig jaar wel een lont in het kruitvat móet worden gestoken, waar het ene conflict zich op het andere stapelt, zich in de zielen van de nakomelingen vestigt.

Het is in letterlijke zin de geboortegrond, de zee, de aarde, de herinnering aan lang vervlogen vredige dagen die redding kan brengen. De roman heeft een fijne ‘Natürausgang’. In de patio van een vakantiehuis vinden ze de handafdrukken van alle leden van het gezin, en een enkele veeg van Luka. Wie het mooist valt is een zeer volwassen debuut. Dit is dé manier om fictie waarachtig te maken.

Guus Bauer

Sara Nović – Wie het mooist valt. Vertaald door Maaike Bijnsdorp en Lucie Schaap. Meulenhoff, Amsterdam. 304 blz. € 19,99.