Een Venezolaan in Parijs

Den Haag, 4 november 2017. Vanavond deelt de Venezolaanse schrijver Rodrigo Blanco Calderón het podium met Luis Felipe Fabre voor het Crossing Border festival. Wij waren onder de indruk van zijn roman The Night (de recensie leest u hier) en mochten hem interviewen.

Het openingscitaat van uw roman, ‘in girum imus nocte et consumimur igni’ (‘We gaan ’s nachts rond en worden door het vuur verteerd’) is een palindroom die door sommige bronnen wordt toegewezen aan Vergilius. Hij werd ook al gebruikt door Umberto Eco in De naam van de roos.
– Dat citaat was voor mij een erg nuttige ontdekking, niet alleen omdat het een palindroom is, maar ook door het beeld van de nacht en het vuur, waarvan ik bij het begin al wist dat ik het zou gebruiken voor het slot van de roman. Eigenlijk is het niet helemaal duidelijk wie de auteur is, volgens sommige bronnen zou het om Vergilius gaan, volgens andere om Dante of een anonieme monnik. In feite zijn palindromen ook van niemand, je kunt ze niet claimen. Ze zijn aanwezig ‘in de taal’, en worden ontdekt door iemand die ze toevallig op het spoor komt.

U hebt uw roman genoemd naar een nummer van de band Morphine. Dat staat op At your Service, een heel donkere, nachtelijke plaat. Uw boek baadt ook in die sfeer: ik verwijs bijvoorbeeld naar de helletocht door Caracas, de stroomonderbrekingen of de mensen die ’s nachts verzamelen in de bossen (‘wezens van de nacht’). Zo krijgen we een Zuid-Amerikaanse stad te zien die niet kleurig en feestelijk, maar donker en gewelddadig is. Dat is redelijk nieuw voor Europese lezers, die een ander beeld hebben van Latijns-Amerika.
– Toen ik naar de muziek van Morphine en het solowerk van frontman Mark Sandman luisterde, werd ik daar zodanig door gefascineerd dat die muziek uiteindelijk deel ging uitmaken van de plot. Ik ontdekte zo een aantal gebeurtenissen uit het leven van Mark Sandman die ik zeer goed kon gebruiken voor mijn boek. Ik hou ook van het bevreemdende effect van de Engelse titel: het gaat immers om een in het Spaans geschreven boek dat The Night heet. Gelukkig werd die titel behouden voor de Nederlandse en Franse vertalingen, maar mijn Tsjechische uitgever besliste er anders over.
De stroomonderbrekingen gingen een rol spelen in het boek omdat ik voelde dat de realiteit in Caracas steeds meer op een griezelverhaal ging lijken: de hele stad was in het duister gehuld, overal heerste angst en er werden afschuwelijke misdaden gepleegd. Daarom is er ook sprake van ‘gothic realisme’, een soort tegenhanger van het magisch realisme waarvoor de Latijns-Amerikaanse literatuur zo bekend is.

Op een gegeven moment hebt u het inderdaad over ‘gothic realisme’ als tegenhanger van het magisch realisme dat we kennen van de boom. Is dat bedoeld als vadermoord of om auteurs van de boom te parodiëren? Er zijn wel meer jonge auteurs die afstand lijken te willen nemen van de vorige generatie en met opzet nogal rauw schrijven en elke vorm van exotisme mijden.
– Voor Latijns-Amerikanen is het magisch-realistische beeld van ons continent, dat nog steeds erg leeft in Europa en Noord-Amerika, volledig voorbijgestreefd. Maar ik bedoel het ook humoristisch, want dat ‘gothic realisme’ is in het boek een bedenksel van een mislukte auteur die liever theorieën over literatuur verkoopt dan te schrijven. Toch bleek uiteindelijk dat ik mij dat ‘gothic realisme’ eigen heb gemaakt om mijn boek te schrijven.
Aan Amerikaanse universiteiten hebben ze het tegenwoordig vaak over ‘global literature’. Het wijst erop dat er stilaan verandering komt in de gewoonte om wereldliteratuur op te delen in geografische regio’s en bijvoorbeeld ‘Latijns-Amerikaanse literatuur’ als categorie te gebruiken. Uiteindelijk is de literatuur van Latijns-Amerika immers helemaal niet zo homogeen als vaak wordt aangenomen. Ik ben natuurlijk Venezolaan en voel me in veel opzichten Latijns-Amerikaans, maar ik denk niet dat dat bewust een rol speelt in mijn boeken.
De perceptie van de Latijns-Amerikaanse literatuur wordt nog altijd in grote mate bepaald door de auteurs van de ‘boom’. Het is uiteraard wel mogelijk dat Europese uitgeverijen om commerciële redenen koudwatervrees hebben voor auteurs die het klassieke beeld van Latijns-Amerika ondermijnen. Veel lezers en uitgeverijen willen een bevestiging van de clichés zien en accepteren niet dat schrijvers hun fantasiebeeld doorprikken.

Linguïstiek en semiotiek spelen een belangrijke rol in uw boek. U voert figuren als De Saussure en Tzvetan Todorov op. U werkt in Parijs aan een doctoraat over de Venezolaanse auteur Juan Carlos Méndez Guédez. Besteedt u specifieke aandacht aan palindromen, anagrammen en andere woordspelletjes?
– Nee, niet echt. Ik ben veeleer literatuurwetenschapper dan taalkundige, al interesseert de linguïstiek me wel en houdt mijn doctoraat daarmee verband.

Pedro Álamo lijkt een diepere waarheid te zoeken in de taalspelletjes. U vermeldt ook een radicale stelling van De Saussure: alle oude poëzie zou uitgaan van een emblematische eigennaam, meestal van een held of god, en die naam zou verspreid over de grenzen van het gedicht weerklinken. Wat denkt u daarvan?
– Mijn verwijzing naar de theorie van de anagrammen van De Saussure heeft te maken met de relatie die elke schrijver met de taal heeft. Taal is voor schrijvers meer dan een uitdrukkingsmiddel, als auteur heb je een relatie met de taal die bepaalde mystieke eigenschappen kan hebben. Woorden kunnen een openbaring teweegbrengen. In mijn roman overdrijf ik echter bepaalde obsessies, in werkelijkheid zie ik de zaken wat genuanceerder.

Heel even voert u zichzelf op als personage in uw boek, meer bepaald als auteur van het verhaal ‘Kamerscherm’. Bent u het spiegelbeeld van uw personage Pedro Álamo, die een verhaal met de titel ‘Mrehcsremak’ schreef?
– Pedro Álamo is oorspronkelijk een personage uit ‘Kamerscherm’, een kort verhaal dat ik al had geschreven voordat ik aan deze roman begon. Ik vond het wel leuk om mezelf als personage op te voeren in zijn verhaal, om mijn eigen persoon te fictionaliseren. Ik kan niet uitsluiten dat ik het spiegelbeeld van Álamo ben, maar voor mijzelf is dat niet helemaal duidelijk. In alle personages zitten aspecten van mij. Nu het boek klaar is, kan ik zelfs niet helemaal meer duidelijk afbakenen welke eigenschap precies van wie is.

Door uw spel met anagrammen, palindromen, onomastiek enzovoort, lijkt het wel alsof er nog een aantal verborgen boodschappen in het boek zitten en ga je de namen van personages anders bekijken. Ik kreeg de neiging om het boek te lezen zoals sommige mensen vroeger platen van rockgroepen achterstevoren draaiden om op zoek te gaan naar verborgen satanische boodschappen. Was dat de bedoeling?
– Ja en nee. Ik heb zelf eigenlijk nooit veel palindromen bedacht. Ik wilde liever de vondsten van Darío Lancini als verborgen schatten in het boek verspreiden, al is dat natuurlijk een probleem voor de vertaling. Palindromen zijn immers onvertaalbaar. Maar uiteindelijk interesseert het me niet echt om spelletjes te spelen met verborgen boodschappen.

Fictieve en realistische personages lopen voortdurend door elkaar in dit boek. Doet u dat om ‘de waarheid’ te ondermijnen en in te gaan tegen een lineaire, logische verhaallijn? Het lijken wel parallelle werkelijkheden waarin soms elementen van de reële politieke toestand in Venezuela doorsijpelen. Schrijft u bewust zo?
– Een lezer kan heel veel zaken opmerken in het boek die ik er niet opzettelijk in heb willen verwerken of die gewoon toeval zijn. In dit geval gaat het volgens mij eerder om een technisch probleem. Ik heb gewoon naar manieren gezocht om een verhaal te vertellen waar zowel fictieve als reële personages in voorkomen. In sommige gevallen moest ik namen veranderen. Op een bepaald moment heb ik overwogen om alle op echt bestaande mensen gebaseerde personages fictieve namen te geven, maar ik heb dat niet gedaan. Wanneer je het boek leest, is er immers geen onderscheid tussen de ‘reële’ wereld buiten de roman en de fictieve wereld van het boek zelf, want tijdens de lectuur ben je toch ondergedompeld in het boek en speelt alles zich dáár af. Het werkt bovendien bevrijdend om de namen van personages naar eigen goeddunken te behouden of te veranderen.

In uw dankwoord verwijst u naar twee mensen in het bijzonder, Oswaldo Barreto, een voormalige leidersfiguur van het Venezolaanse communisme, en Antonieta Madrid, die de levensgezel was van Darío Lancini. U zegt dat zij de toestemming gaf om belangrijke passages uit zijn leven opnieuw te verzinnen ten behoeve van de roman. Nu is elke roman per definitie fictie, maar u stelt wel erg expliciet dat u historische gebeurtenissen fictionaliseert. Er zijn tegenstanders van die aanpak, bijvoorbeeld Laurent Binet, de Franse auteur van HHhH. Hij uitte felle kritiek op Goncourtwinnaar Jonathan Littell omdat die in zijn roman De welwillenden een loopje had genomen met de historische werkelijkheid. Hoe ziet u dat? Is alles geoorloofd in een roman?
– Dit is een kwestie die soms spanningen veroorzaakt tussen schrijvers. Het gaat eigenlijk om botsende poëtica’s. Ik heb het boek van Binet gelezen. Hij maakte er inderdaad een punt van om de realiteit zo getrouw mogelijk weer te geven, alsof fictie een ondeugd is, maar in het geval van Binet is die houding wellicht een impersonatie. Volgens mij is zelfs de meest ‘waarheidsgetrouwe’ historische roman fictie. Elke auteur hanteert immers een subjectief standpunt en bepaalde selectiecriteria om het beschikbare historische materiaal te benaderen. Voor mijn eigen werk maak ik eigenlijk geen onderscheid tussen ‘reële’ en ‘onechte’ gebeurtenissen. Ik houd me het liefst op in de grijze zone tussen werkelijkheid en fictie, want daar gebeuren volgens mij de spannendste dingen.

U maakt het de lezer niet gemakkelijke, confronteert hem met uitweidingen over zeer gespecialiseerde onderwerpen en uiterst gruwelijke passages. Het doet me denken aan Bolaño, die het uithoudingsvermogen van zijn lezers vaak opzettelijk op de proef stelde. Is dat een statement tegen literatuur als vrijblijvend entertainment? Wilt u de lezer bij het nekvel grijpen en hem verhinderen om weg te kijken?
– Goede literatuur is confronterend, stelt dingen in vraag, om te beginnen je eigen beeld van de literatuur. Ik hou van boeken die mij voor dilemma’s stellen. In essentie is waardevolle literatuur altijd tragisch: harmonie en geluk zijn zelden basisingrediënten van belangrijke boeken. Bovendien is de toestand in mijn moederland niet bepaald rooskleurig. Ik wil trouwens geen puur entertainende boeken schrijven om aan het strand of in een vliegtuig te lezen.

Hoewel The Night geen zuiver politieke roman is, speelt de politiek duidelijk een rol in uw boek. U was een dissident van Hugo Chávez en bent nu ook tegen Nicolás Maduro. Wat opvalt, is dat schrijvers vroeger bijna onvermijdelijk een kant moesten kiezen: links of rechts. Die keuze moesten ze te allen prijze verdedigen. U verwijst bijvoorbeeld naar Pablo Neruda, meer bepaald een dichtregel waarin hij de dood van Stalin betreurde. Zelf wijst u zowel rechtse als linkse dictaturen af. Vindt u de tegenstelling tussen links en rechts stilaan achterhaald?
– Zeer zeker. Oorspronkelijk komt dat onderscheid van de plaatsen die de volksvertegenwoordigers kregen in het Franse parlement, maar volgens mij houdt het geen steek meer. Dat merk je vooral als je onder een dictatoriaal regime leeft, waar je altijd dezelfde beperkingen van vrijheden en aantastingen van mensenrechten ziet, of zo’n regime zichzelf nu als links of rechts beschouwt. Neem bijvoorbeeld Fidel Castro. Uitgerekend in Frankrijk wordt hij nog altijd op handen gedragen in bepaalde milieus, terwijl het toch bewezen is dat hij mensen liet vermoorden of homo’s in kampen liet opsluiten. En het is ook duidelijk dat er heel veel overeenkomsten zijn tussen Donald Trump en Hugo Chávez. Een linkse of rechtse populist, dat is in feite lood om oud ijzer.

Het Europees Parlement reikte zijn jaarlijkse Sacharovprijs voor de vrijheid van denken onlangs uit aan de democratische oppositie en politieke gevangenen in Venezuela. Deze zomer zette president Nicolás Maduro de door de oppositie gedomineerde Asamblea Nacional buitenspel. Vindt u die prijs belangrijk?
– Die prijs is belangrijk als internationale veroordeling van de dictatuur van Nicolás Maduro en als erkenning van het werk van de democratische oppositie in Venezuela, maar in de praktijk zal er niets veranderen voor de Venezolanen. De internationale gemeenschap zal het eens moeten worden over de politieke en zelfs militaire aanpak van het probleem voordat er iets kan bewegen. Venezuela, dat de grootste olievoorraad van de hele planeet, massa’s kostbare grondstoffen enzovoort heeft, is het speelterrein van de georganiseerde misdaad geworden. Dat is een bijzonder explosieve situatie.

Trump lijkt nu net het klassieke Amerikaanse interventionisme in Latijns-Amerika in te ruilen voor isolationisme. Hij wil letterlijk een muur bouwen bij de Mexicaanse grens.
– Dat is een tragedie. Gelukkig is er nog de zogenaamde ‘groep van Lima’, een vereniging van een aantal Latijns-Amerikaanse landen die wat diplomatieke druk proberen uit te oefenen op Maduro. Maar ook een kordatere aanpak van zijn regime kan een fiasco worden en uitdraaien op een burgeroorlog. Vroeger was Cuba een twistpunt voor de Verenigde Staten en Rusland, nu dreigt Venezuela die rol over te nemen.

U had het ook over 200.000 moorden op tien jaar tijd als gevolg van gewone criminaliteit, ‘moorden die niet gepleegd zijn uit naam van een of andere ideologie, op bevel van iemand, of met een politiek of etnisch doel’. Sommige genocides eisen minder slachtoffers. Wordt geweld gemakkelijker genegeerd als het zonder specifieke reden of ideologie wordt gepleegd, als het willekeurig lijkt te zijn?
– Inmiddels zijn er nog veel meer doden gevallen in Venezuela. Het geweld wordt amper opgemerkt door de internationale gemeenschap, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de moorden die door de rechtse dictaturen van de jaren zeventig werden gepleegd. In Venezuela zijn er enorm veel wapens in omloop die amper worden gecontroleerd. Criminelen kunnen vrij hun gang gaan. Daardoor leeft de bevolking voortdurend in angst. Het regime profiteert daarvan. Sociologen beweren vaak dat een land als Venezuela nu eenmaal gewelddadig is, alsof geweld een genetische eigenschap is van de Venezolanen. Dat is onzin. Ik geloof evenmin in de marxistische logica, die de oorzaken van het geweld uitsluitend in sociale ongelijkheid zoekt. Er woedt een onzichtbare oorlog in mijn land en ik ben op zoek gegaan naar een nieuwe vertelvorm om daarover te schrijven. Daarom kon ik geen typische Latijns-Amerikaanse dictatorsroman schrijven, zoals in de jaren zeventig werd gedaan.

Matías Rye zegt ergens: ‘Voor een schrijver bestaat alleen het toeval dat hij zelf fabriceert.’ Ik heb net de indruk heb dat u geen strakke verhaallijn volgt, maar zich door uw intuïtie laat leiden en zijpaden verkent. The Night lijkt geen zeer strak geconstrueerde roman te zijn, u improviseert graag.
– Ik doe veel research voor mijn boeken en heb wel een soort schema in gedachten, maar als ik aan het schrijven ben, zet ik dat volledig uit mijn hoofd. Ik volg de richting die het boek mij wijst. De uitspraken van Matías Rye moet je trouwens met een korreltje zout nemen, hij is immers zelf niet in staat om te schrijven. Ik gebruik hem om de draak te steken met hoogdravende uitlatingen over ‘Literatuur’.

Ik ben op zoek gegaan naar Oír a Darío, het boek van Darío Lancini, maar het is amper verkrijgbaar. Kunt u iets meer zeggen over uw fascinatie voor zijn figuur? Hoe belangrijk is dat boek volgens u?
– Dat boek is al lang niet meer verkrijgbaar. Ik had zelf een kleine, onafhankelijke uitgeverij in Venezuela en wilde het graag weer publiceren, maar dat was voor ik ben vertrokken uit mijn land. Zelfs in Venezuela is Lancini amper bekend buiten het academische milieu. Julio Cortázar kende hem en schreef een brief om hem te feliciteren met zijn boek. In Frankrijk kreeg hij wat aandacht van de schrijversgroep Oulipo, maar daarbuiten niet.

Er is wel een opvallende afwezige in uw boek. Als we kijken naar vormexperimenten en taalspelletjes, is er één auteur aan wie ik in de eerste plaats denk: Georges Perec, de spilfiguur van Oulipo. Vond u dat hij niet in dit boek paste?
– Ik ben me gaan interesseren voor woordspelletjes door Darío Lancini en wilde me op hem toespitsen. Eigenlijk wilde ik vermijden dat Lancini zou worden overschaduwd door Perec, maar het zijn natuurlijk verwante zielen.

Palindromen en dergelijke hebben natuurlijk consequenties voor de vertaling, soms geeft de vertaler aan dat hij geen echte oplossing heeft. Hebt u daarbij stilgestaan? Is uw boek in zekere zin onvertaalbaar? In uw roman klinkt het als volgt: ‘De perfectie van het palindroom duldt geen overzetting’.
– Ik heb daarover overlegd met De Bezige Bij en aangeraden om een namenregister op te nemen in de vertaling. Ik denk dat mijn boek vertaalbaar is, al zijn de palindromen die in feite de kern vormen, paradoxaal genoeg onvertaalbaar. Zo’n probleem kan trouwens aanleiding geven tot nieuwe, interessante invalshoeken wanneer het boek wordt vertaald. Er komt bijvoorbeeld een korte, absurdistische tekst voor in het boek die de Nederlandse vertaler Arie van der Wal in het Spaans heeft laten staan, maar waarbij een Nederlandstalige lezer die geen Spaans kent zich wellicht iets kan voorstellen als hij de tekst ‘ziet’. De Franse vertaler heeft het probleem opgelost door zelf een Franse tekst in elkaar te knutselen, maar het Spaans staat dan ook dichter bij het Frans dan het Nederlands. Zo zie je maar dat een literaire vertaling een gezamenlijk werk wordt van de oorspronkelijke auteur en de vertaler.

U woont en studeert in Parijs. Uw referentiekader is blijkbaar ook veeleer Frans dan Angelsaksisch. Tot voor kort was dat heel gewoon en trokken veel Latijns-Amerikaanse schrijvers en intellectuelen naar Frankrijk. Daar lijkt stilaan verandering in te komen, ze lijken zich tegenwoordig meer te richten op de Verenigde Staten en New York als intellectueel centrum, ondanks de gespannen relatie sinds de verkiezing van Trump. Hoe ziet u die evolutie?
– Parijs is inderdaad niet meer zo’n lichtbaken als vroeger. Soms ontmoet ik wel wat van de weinige Latijns-Amerikaanse auteurs die er nog wonen. De lichtstad is vooral een nostalgische literaire ruimte geworden. Ik herlees tegenwoordig veel klassieke Franse literatuur, zoals Victor Hugo en Rimbaud. De roman waar ik nu aan werk, speelt zich trouwens volledig af in Parijs, maar ik zie dat boek als een zwanenzang. Parijs is nog steeds een prachtige stad, maar ze is sterk veranderd door de terroristische aanslagen en de paranoïde sfeer die daaruit is voortgevloeid. Het klimaat dreigt er zeer ongastvrij te worden voor immigranten.

Daan Pieters

Rodrigo Blanco Calderón – The Night. Vertaald door Arie van der Wal. De Bezige Bij, Amsterdam. 336 blz. € 22,99