Na beide kerstdagen — waar ze bij de Van Egters niets aan hebben gedaan — is dag zes van De avonden weer een gewone werkdag: een vrijdag. Op het kantoor waar Frits werkt, ging al om kwart over drie het licht aan wegens de zware bewolking. Voor het eerst verneemt de lezer wat Frits zoal uitvoert: hij ‘verzamelde proppen papier van zijn bureau, blies sigarettenas weg en leunde daarna achterover in zijn stoel.’ Hoe die proppen papier op het bureau terechtkwamen, krijgen we niet te horen.

Later ‘beet [Frits] een hoek uit een stuk briefpapier, kauwde er op en spuugde het als een kluitje tegen de vloer.’ De rest van de tijd brengt Frits in zichzelf pratend en mompelend door. Om tien voor half vijf maakt hij zich klaar om het lokaal te verlaten. ‘Bij het verlaten van het gebouw begon hij te neuriën. Er was vrijwel geen wind.’

Het is niet de eerste keer dat in De avonden over het weer wordt gesproken. Ook in het eerste hoofdstuk wordt gemeld dat er weinig wind is. De gracht is met ijs bedekt, de rivier is, ‘uitgezonderd in het midden, met een donkere ijslaag toegevroren.’ Op de tweede dag is het weer omgeslagen: ‘wolkenvelden dreven met gestage vaart langs de hemel, af en toe vielen enkele druppels regen en een matige, milde wind blies uit het zuiden.’

Het weer is ook van onderwerp van gesprek tussen Frits en zijn ouders, zoals op bladzijde 29 (tweede druk Jubileumeditie):

‘Wat voor weer is het?’ vroeg zijn moeder. ‘Gewoon weer,’ zei Frits, ‘niet zo erg koud.’ […] ‘Hoe is het buiten nu?’ vroeg ze, ‘is er een koude wind? ‘Er is wind, maar geen koude wind,’ zei Frits. ‘Wat noem jij koud?’ vroeg ze, ‘is het van die natte kou? ‘Het is een vochtige lucht,’ zei Frits, ‘de wind is eigenlijk broeierig.’

In het eerste hoofdstuk muntte moeder Van Egters al de term ‘Middenwegwind’:

‘Oostenwind, oostenwind, bedoel je,’ zei Frits, ‘gebruik geen benamingen, die voor buitenstaanders onbegrijpelijk zijn.’

Op vrijdag, net na thuiskomst, vraagt Frits aan zijn vader: ‘Begrijp je iets van het weer?’ ‘Ik zou zeggen, dat het sneeuw wordt,’ zegt vader Van Egters, wiens voorhoofd en wangen met vet ingesmeerde rode plekken vertonen.

‘[…] ik heb vanmorgen een washand gebruikt en ik wist niet, dat die dingen zo hard waren.’ ‘Ik denk,’ zei Frits, ‘dat je de pannenspons hebt genomen, die reeds in honderdduizenden gezinnen in gebruik is.’

Dit laatste is een voorbeeld van de humor in De avonden die niet zelden ten koste van Frits’ ouders gaat, hoe dan ook ten koste van anderen. De toevoeging ‘die reeds in honderdduizenden gezinnen in gebruik is’ is een aanzet tot de particuliere meligheid die Gerard Reve zijn hele leven zou blijven toepassen in uitdrukkingen als ‘Internationale Huisvrouwen’ (voor de vier mensen die zijn werk vóór publicatie te lezen kregen) en (over het katholicisme):

‘Het is een prachtig geloof, helemaal niet duur ook, en bedoeld voor alle mensen, te land, ter zee en in de lucht’ (in Het boek van violet en dood — 1996).

Aan tafel — de pot schaft vandaag rauwe veldsla, aardappelen, gebakken uien met jus, bruine bonen en griesmeelpap na — komt het weer opnieuw ter sprake. Frits vraagt aan zijn moeder: ‘Vind je het geen gek weer?’

‘Het is verschrikkelijk, zo donker als het is,’ antwoordde ze. ‘Toch is het niet meer zo koud, het is niet meer zo’n natte kou. Het is vast en zeker minder koud. In de keuken valt het mee. Anders is de jus al lang hard geworden, als ik hem om vier uur, half vijf afzet. Maar nu was hij nog lauw.’

Geen wonder, want Frits had de pan met vlees op een gasvlam gezet, vermoedelijk om er brood in te dopen. Hij zette de pan snel terug achter het gasstel toen hij zijn moeder aan de trapdeur hoorde rammelen.

Haar opmerking: ‘Wanneer leer je die krankzinnigheid af, om die deur altijd dicht te doen?’ verklaart mogelijk hoe in het vierde hoofdstuk Louis Spanjaard zomaar binnen had kunnen komen, Frits ‘hoorde iemand de gang binnenlopen.’ De deur naar het trapportaal zit normaal gesproken kennelijk niet op slot, behalve wanneer Frits de grendel erop heeft gedaan zoals nu voordat hij de keukenkast ging doorzoeken.

Onder de maaltijd kijkt Frits toe hoe zijn vader eet:

’[Hij] mengde de sla door persen met de vork met de aardappelen en moeste alles met de uien samen.’

Wat een lelijke zin, en de verleden tijd van het werkwoord moezen moet volgens Van Dale met een ‘d’, waarbij je ook nog zou kunnen opmerken dat ‘samen moezen’ een pleonasme is, want moezen betekent al ‘prakken’.

Die avond gaat Frits naar de bioscoop Lantaarn om er Het Tweede Gezicht te zien, een film waarvan hij veel goeds heeft gehoord. Viktor, die hij eerst mee vroeg, kan niet, Louis die hij daarna vraagt, kan ook niet want hij heeft bezoek: ‘Viktor is hier.’ Jaap kan al evenmin. In de bioscoop loopt Frits Maurits tegen het lijf die bereid is voor een gulden vijfenvijftig het tweede kaartje dat Frits onderweg van kantoor naar huis al had gekocht over te nemen.

Over de inhoud van de film geen woord, net zo min als over de film De Zevende Sluier die Louis en Frits op eerste kerstdag in een andere bioscoop hebben gezien. Over die film zegt Frits nog wel: ‘In de verste verte niet wat ik me er van had voorgesteld.

Na de film loopt Frits met Maurits mee die boven een slagerij woont. Onderweg bekent Maurits dat hij graag jongetjes in het bos zou wurgen. Frits vraagt: ‘Hoe sta je tegenover het schroeien van het lichaam met een gloeiende sigaret. […] Of voel je meer voor het mes?’ Eenmaal binnen ontvouwt Maurits de plannen die hij heeft met ‘die jongen van Knip’. Naakt op een tafel binden en dan met een kort mesje in de huid kerven. Voor de lezer tamelijk verontrustend, maar Frits zegt: ‘Zeer belangwekkend.’ Hij kan niet ophouden met Maurits uit te lokken. Later in het gesprek concludeert hij: ‘Je ziel is in nood, […] maar gek ben je niet.’

‘Hoe zou je hem dan doodmaken. Wurgen? Of dood ranselen? […]’ ‘[…]Eerst ranselen. Een paar uur achter elkaar. Met bijkomen. En dan wurgen. Met de handen.’

Hoewel Maurits opspringt en vlak voor Frits gaat staan, gebeurt er niets. Als lezer voel je misschien walging, maar geen spanning — je hebt geen moment het idee dat Frits iets zal overkomen, dat Maurits zich aan ‘de held van deze geschiedenis’ zal vergrijpen.

Het hoofdstuk eindigt weer met een droom die nergens iets mee te maken heeft. Om vier uur wordt Frits even wakker. Het is de negende keer dat in dit hoofdstuk wordt gezegd hoe laat het is.

Morgen het zevende hoofdstuk.