Fijne ontregeling in het verschiet

Karel Čapek (1890 – 1938) is inmiddels dankzij een aantal vertalingen van zijn werk wat bekender geworden in ons taalgebied. Een andere schrijver die toonaangevend was in de tijd van het Interbellum in het toenmalige Tsjecho-Slowakije is Vladislav Vančura (1891 – 1942). Hij zou wat moeilijker toegankelijk heten, lastig te vertalen zijn. Daar is het ondanks zijn immense populariteit in eigen land ook niet veelvuldig van gekomen.

In het geval van Een grillige zomer (en ook in Herberg ‘De goede luim’) is niets van ontoegankelijkheid te merken. Vertaalnestor Kees Mercks heeft precies die iets verheven, licht-ironische toon weten te treffen van het origineel. Je zou deze roman een tikje Hrabalesk kunnen noemen, in de zin van de taaleigenheid en de geestigheid, ware het niet dat Bohumil Hrabal (1914 – 1997) wat later aan zijn schrijfcarrière begon. Een grillige zomer stamt uit 1926.

Waar Čapek het van het kolderieke moet hebben, van de bulderlach zou je kunnen zeggen, het anekdotieke van huzarenstukken à la De lotgevallen van de brave soldaat Švejk, zijn de teksten van Vančura eerder fijnzinnig, is de humor onderliggend, constant voelbaar als een aangename prikkel. Je krijgt er – verwijzend naar een aantal verhalen van Vančura gebundeld in Herberg ‘De goede luim’ – beslist goede zin van, voelt je als lezer serieus genomen, wordt op een aanstekelijke manier aan het werk gezet. Zeer vervullend.

Het taalgebruik van Vančura doet ogenschijnlijk archaïsch aan, maar dat valt eerder te verklaren uit zijn Moravische achtergrond. Hij gebruikt af en toe ‘streekgebonden’ taal. Daarnaast kan het ook gezien worden als een protest tegen de ambtenarentaal, tegen het jargon-denken. De personages zijn zonder uitzondering bijzonder welbespraakt, formuleren degelijk, hebben geen last van l’esprit d’escalier. Ze zijn dermate spitsvondig dat ze meteen hun antwoorden klaar hebben. Het knappe is dat het beslist niet gekunsteld overkomt. De tekst is nog steeds fris. Een tijdloosheid die je alleen bij de grootsten tegenkomt. Het Kafka- c.q. Elsschot-effect.

Waar Čapek zijn politieke- en sociaaleconomische visies nadrukkelijk in zijn werk onderbracht – hij was een trouwe aanhanger van Tomáš Masaryk, de eerste president van de in 1918 gestichte Eerste Republiek – liet Vančura op een enkel vroeg werk na zijn communistische overtuiging buiten zijn literatuur. Hij was de eerste voorzitter van de kunstenaarsgroepering Devětsil (Letterlijk ‘hoefblad’, maar verwijzend naar de negen muzen.) Een verzameling kunstenaars die een optimistische levensvisie voorstonden.

In die zin zou je het openluchtzwembad in de rivier, en de manier waarop de badmeester Antonín de boel voortvarend runt, in het geheel een metafoor kunnen noemen voor de nieuwe wereld, de nieuwe kansen. Het kuuroord – een stadje bestaande uit ‘dubieuze architectuur en duurzame gezondheid’ – is in ruste, om niet ingeslapen te zeggen. Maar de tijd spoedt in de zomermaanden zoals te doen gebruikelijk in rasse schreden voort. De badmeester krijgt regelmatig bezoek van een majoor buiten dienst en een op meisjes beluste kanunnik. Ze schermen met hun wijsheden, de een uit de Bijbel, de ander van het slagveld en Antonín vanuit zijn geloof in een bodybuild-cultuur. Maar geen doet voor de ander onder. Een vermakelijk steekspel ondergebracht in korte hoofdstukken met elk een vooruitwijzende titel. Titels die alleszeggend zijn, met een vleugje ironie, sarcasme.

De vrouw van de badmeester is een goedmoedige kenau, een Rubenstype, die het gelanterfant, het drinken en het kaarten van haar man zat is, die daarnaast liever had dat hij wat meer aandacht aan haar lichaam zou besteden, dan aan het cultiveren van het zijne. En dan doet een rondreizend mini-circus het stadje aan. Een enkele woonwagen met een evenwichtskunstenaar c.q. goochelaar, een tovenaar bijna, met Anna, een bloedmooi jong ding, als assistente. Fijne ontregeling in het verschiet. Is de artiest misschien iets voor de vrouw van Antonín? En wie zal met Anna het bestaan (al dan niet tijdelijk) gaan opluisteren?

Het circus als symbool van het nieuwe leven. Het leven met nieuwerwetse capriolen en wonderbaarlijke acrobatiek. Het is eerder een schijnvrolijkheid, de tranen van de afgeschminkte clown. Of, zoals in dit geval, de evenwichtskunstenaar die na wat absurdistische, steeds verder de verbeelding tartende kunstjes ter aarde stort. Een grillige zomer is aangenaam metafoorvrij, het is een feest van dialogen, eerder dan van grote dramatiek, van breedvoerige handelingen. Het is uit het leven gegrepen. De kracht van de verheffing van het alledaagse tot grootse kunst, tot een tragikomedie van randfiguren. Daar heb je juist dat heel eigenzinnige ‘hoogneuzige’ idioom bij nodig.

Het mag geen verklapper heten, dat wanneer de artiest uiteindelijk weer vertrekt, alles bij het oude blijft. Een paar slagen van het rad van fortuin, van de liefde, en de status quo is na wat opschuddinkjes weer hersteld. Maar er is toch iets blijven hangen. Helemaal hetzelfde is het alledaagse niet meer. Het getuigt van een realistische, relativerende kijk van de schrijver.

De schrijver die als een der eersten eind mei 1942 werd gefusilleerd in de vloedgolf aan represaillemaatregelen na de uiteindelijk gelukte aanslag op Reinhard Heydrich, de plaatsvervangende rijksprotectoraathouder van Bohemen en Moravië. Vančura was begin mei wegens deelname aan het communistische verzet al gevangengezet. Hij liet een omvangrijk oeuvre na. Een grillige zomer en ook Herberg ‘De goede luim’ zijn waarachtige, laconieke instapmogelijkheden.

Guus Bauer

Vladislav Vančura – Een grillige zomer. Vertaald uit het Tsjechisch en van een nawoord voorzien door Kees Mercks. Pegasus, Amsterdam. 110 blz. € 16,-.

Lees ook het stuk van Johannes van der Sluis over dit boek.