Gut essen, of: een poging om van Vladislav Vančura te houden

Mijn eerste ontmoeting met Tsjecho-Slowakije verliep via mevrouw Váňová. Ze woonde aan de straat Polska in Praag in een zeer ruim tweekamerappartement in een negentiende-eeuws appartementengebouw. Ik herinner me het trappengebouw, de grote en hoge kamers, de enorme gang waaraan een keuken lag en de ouderwetse bedden waarin mijn toenmalige vriendin en ik sliepen, op matrassen nog van ver voor de fluwelen revolutie, en de bruinkool-gestookte boiler in de badkamer. Het meest herinner ik me mevrouw Váňová zelf. Ze leek erg op een achterbuurvrouw van ons in Leveroy. Ze sprak zeven zinnen Duits en was volgens mij dik in de zeventig. Ikzelf was toen begin twintig, dus ik kan me vergissen. Ze kan er ook oud hebben uitgezien, voor haar leeftijd. Ze droeg overdag een lichtblauw schort en was een groot deel van haar tijd bezig in die keuken. Als mijn vriendin en ik thuiskwamen van een dag rondlopen door de voor ons nieuwe stad, stond Váňová ons al op te wachten. In haar keuken had ze brouwsels van gehakt, tomaten, uien en paprika gemaakt. Die verdeelde ze over twee borden, waarna ze plechtig tot ons sprak: ‘Frau gut essen, Mann auch gut essen.’ Naast de tafel in onze slaapruimte, waar we moesten gaan zitten met onze borden, stond ze te wachten tot we alles weg hadden gelepeld. Mijn vriendin wist zich na twee dagen aan deze corvee te ontworstelen. Na thuiskomst wreef ze over haar buik en zei: ‘Bauch nicht gut. Monatlich.’ Daar had onze kokkin alle begrip voor, maar ik, de man immers, moest zeven dagen aan een stuk eten wat ze me voorzette. Ik leerde de toen nog Tsjecho-Slowaakse, nu Tsjechische gastvrijheid van nabij kennen. In de straat Polska had Franz Kafka nog enige tijd gewoond overigens, op nummer 28 als ik me niet vergis. We kwamen er elke dag, op weg naar mijn maaltijd, langs. Ik keek elke keer naar het huis en zag niets.

Waarom is er literatuur? Volgens mij is er literatuur omdat we verhalen nodig hebben. Verhalen die iets vertellen over het ‘echte’ leven dat we dagelijks, soms met plezier en soms tegen heug en meug, leiden. Natuurlijk weten we heus wel dat die verhalen zélf niet ‘echt’ zijn; die verhalen zijn verzonnen, er is alleen iets met ze, door de manier waarop ze zijn georganiseerd of geschreven, wat ze uitermate geschikt maakt om de chaos van alles wat wél echt is minder overweldigend te maken. Terwijl we ze lezen begrijpen we plotseling iets dat we, omdat het dagelijkse leven nauwelijks afgeronde of op papier stilstaande verhalen bevat, eerder niet begrepen, of minder goed. Dat literatuur mensen empathie zou bijbrengen, is in dit verband een humanistisch cliché. Tot zover niks aan de hand.

Soms verlang ik ernaar boeken te lezen die net zijn verschenen. Die boeken wil ik dan ook bezitten. Het is een fysiek verlangen, bijna even alles omvattend als verliefdheid. Je kunt het weerstaan, alleen moet je dan wel accepteren dat het boek waarnaar je verlangde in je hoofd blijft rond zeuren. Dit voorjaar wilde ik met alle geweld Een grillige zomer van Vladislav Vančura kopen (en lezen). Maar ik zat in Praag, precies in de stad waar Vančura bij leven heeft gewoond. En daar kon ik Rozmarné léto kopen, wat op zich een geruststelling is. Maar ik kan geen Tsjechische teksten lezen, althans, niet zonder er ongeveer zestig keer zo lang over te doen als over Nederlandse teksten. Soms is het verlangen naar een boek zo groot, dat het boek zélf tegen valt. Ik begeef me nu op glad ijs, al klopt wat ik zeg precies. Soms is de schaduw die een boek vooruit werpt veel mooier, want minder aangetast door de werkelijkheid (of door de literatuur), dan het gedrukte boek zelf. Vladislav Vančura kan daar natuurlijk niks aan doen. Het ligt allemaal aan mij. Ik heb mezelf een beeld gevormd van de Tsjechische literatuur. Ik heb via schrijvers als Karel Čapek en Bohumil Hrabal een positie ingenomen ten opzichte van die literatuur. Toen Vančura daar vorig jaar bij kwam, of tussen, was het even schrikken. Wie was die andere vlegel? Wat voor teksten schreef die?

Ik dacht dat Een grillige zomer een voorafschaduwing van Hrabal zou zijn en daarmee beging ik de fout die veel lezers maken. Ze willen dat auteurs op elkaar volgen, in een mooie en overzichtelijke rij staan, herleidbaar zijn tot voorbeelden, ze willen niet gehinderd worden door eigenzinnige eigenschappen. Als een auteur zich daar niet aan houdt, krijgt hij de schuld. Lang draaide ik om Vančura heen. Ik bezocht een kuuroord om Een grillige zomer beter te begrijpen. Ik reisde naar het platteland om Herberg ‘De goede luim’ nader te komen. Het hielp allemaal niet. De grootheid van Vančura, die ik ongezien aanneem, kreeg geen vat op mij.

Het ging zelfs zo ver dat ik me schuldig voelde over mijn onvermogen om van het proza van Vančura te houden. Guus Bauer schreef: ‘Vančura laat zijn personages fijn tekeergaan tegen de gevestigde orde. En ergens boeken ze ook resultaat, al zijn het wel vaak pyrrusoverwinningen. Naar het leven getekend. Fijn laconiek geschreven.’ Alles in het werk van Vančura schreeuwt om mijn aandacht. Zelfs het einde van de auteur, als een van de slachtoffers van de represailles na de moord op Richard Heydrich, kon me niet vermurwen. Waar ik in Tsjechië voor het eerst van Milan Kundera’s romans ben gaan houden – ook al vinden veel Tsjechen dat hij een literaire aansteller uit Parijs is geworden – liet en laat de geheel en al Tsjechische Vančura – elke Tsjech die van literatuur houdt, begint te glimlachen als hij zijn naam hoort – mij bijna volledig Siberisch.

Vertaler Kees Mercks zegt in zijn nawoord bij Herberg ‘De goede luim’: ‘In tegenstelling tot het literaire werk van Karel Čapek (1890-1938) is dat van Vladislav Vančura (1891-1942) nauwelijks in de wereld vertaald, hoewel het in eigen land zeer gewaardeerd wordt. Dit heeft direct te maken met zijn bijzondere taalgebruik, waar de Tsjech van smult maar waarvan je maar moet afwachten of dit ook in vertaling tot zijn recht komt.’ Misschien is het dat. Misschien ligt het aan mij. Misschien is het allemaal een kwestie van ‘Gut essen’, zoals de wijze mevrouw Váňová al zei. Laatst passeerde ik haar huis aan Polska. Haar naambordje was verdwenen.

Chrétien Breukers

Vladislav Vančura – Herberg ‘De goede luim’, vertaald uit het Tsjechisch door Kees Mercks. Pegasus, Amsterdam. 80 blz. € 12,50.

Eerder verscheen een recensie van Guus Bauer van Herberg ‘De goede luim’ op Tzum

(Afbeelding: Wikimedia commons)