Een hol waarin je je kunt terugtrekken

Aharon Appelfeld (1932) groeide beschermd op in een klein gehucht in Roemenië dat nu tot de Oekraïne behoort. De nazi’s vermoordden in 1939 zijn moeder en hij werd samen met zijn vader gedeporteerd. Appelfeld wist te ontsnappen uit het kamp en bracht drie jaar zwervend door in de oerbossen. Uiteindelijk kreeg hij een baantje in de veldkeukens van het Rode Leger. Via Italië bereikte hij op veertienjarige leeftijd Palestina waar hij uiteindelijk begin jaren vijftig werd herenigd met zijn vader. Een zo intense gebeurtenis dat hij daar nooit over heeft kunnen schrijven.

In Tel Aviv leerde hij Hebreeuws, de taal waarin hij begon te schrijven over de Holocaust. Zijn moedertaal Duits vond hij hiervoor niet geschikt. Eind jaren zeventig, begin tachtig vergaarde Appelfeld wereldroem met zijn kafkaëske romans Badenheim 1939, Het tijdperk der wonderen en het zojuist in vertaling verschenen Tsili.

Waar veel overlevenden boeken schrijven met een sterk autobiografisch karakter, heeft Appelfeld ervoor gekozen om met metaforen te werken. Hij is de meester van de omtrekkende beweging. In Badenheim 1939 beschrijft hij bijvoorbeeld een groep joodse vakantiegangers in een kuuroord. Ze zijn zo gepreoccupeerd met hun dagelijkse beslommeringen dat elk signaal van het naderende noodlot aan hen voorbijgaat. Juist door te stoppen met de vertelling vóór dat de hel losbarst, komt het verhaal dubbel zo hard aan. De lezer weet natuurlijk maar al te goed wat er komen gaat.

Tsili is het verhaal van een niet bijster slim twaalfjarig meisje dat wanneer de oorlog uitbreekt door haar familie wordt achtergelaten ‘om op het huis te passen’. Ze moet echter snel vluchten. Geheel tegen de verwachting in weet ze zich met een soort boerenslimheid staande te houden tegen de wreedheid van de natuur en de mensen. Ze verdwijnt uit het zicht, wordt een schim van zichzelf. Ze trekt zich in haar lichaam terug als in een cocon.

Een zekere holheid zonder de geringste schaduw van een gedachte dompelde haar in diepe slaap.

Tsili heeft het geluk dat ze geen erg joods uiterlijk heeft. Als ze langs de boeren gaat om kleding te ruilen tegen eten en ze vragen ‘van wie ze er eentje is’, antwoordt ze dat ze een dochter is van Maria, een sjieke dame die in de weide omgeving bekend staat om haar losse zeden. Het redt haar van de bezetters, maar levert haar regelmatig slaag op wanneer ze bij een boerin gaat werken.

‘Die bastaard moet je stevig onder handen nemen opdat ze zal beseffen wie ze is en wat ze moet doen om haar leven te beteren.’

De boerin slaat haar met een vreemd soort toewijding, alsof ze een godsdienstige plicht vervult. Tsili vindt tijdelijk onderdak bij een vriendin van Maria uit het vak. Die dweept met haar joodse minnaars omdat ze fijnzinnig zijn, teder, royaal en weten hoe je het hart van een vrouw moet bekoren. Als er geen bezoekers meer komen, leeft ze haar frustratie uit op het jonge meisje. Tsili gaat weer op pad. Dan komt ze een joodse jongeman tegen die zich ook in de bossen schuil houdt. Hij praat over het kamp waaruit hij gevlucht is alsof hij de intentie heeft ernaar terug te gaan. Ze gaat voor hen beiden zorgen. Voor de naderende winter graaft hij hol in de aarde waar ze zich in terugtrekken.

Zoals in al zijn boeken hanteert Appelfeld ook in deze korte roman een precieze, heldere stijl. Hij verstaat de kunst van de weglating én van de subtiele herhaling. Een paar zinnen zingen als een mantra door de tekst heen. Centraal staat ook hier weer de zoektocht naar een moederfiguur.

Je zou Tsili een vingeroefening kunnen noemen voor de in 2006 verschenen grootse roman Bloemen der duisternis waarin een jongen tijdens de Tweede Wereldoorlog onderduikt bij een prostituee, maar daar doe je deze mooie kleine roman mee te kort. Het is een moderne klassieker en zeker in het licht van de zwerftocht van Appelfeld zelf, een vertelling die dicht bij de schrijver moet staan.

Guus Bauer

Aharon Appelfeld – Tsili. Vertaald door Kees Meiling. Anthos, Amsterdam. 142 blz.