Feest van het onderbewuste

De roman De blinde uil van de uit Iran afkomstige schrijver Sadegh Hedayat (1903 – 1951) is niet voor tere zieltjes. De tekst is niet gewelddadig, in de zin dat het aaneenschakeling is van bloederige scènes. Het is de intense beschrijving van de eenzaamheid, van het lijden aan de wereld, aan het onvermijdelijke, dat voor een confronterende herkenbaarheid kan zorgen. In die zin kan het de (over)gevoelige mens ook wel weer tot steun zijn. Een roman als een veilige haven, een kompaan die zegt: je bent niet de enige die het gevoel heeft niet op z’n plaats te zijn. Waarom heb ik al bij de geboorte de doodstraf gekregen?

Hedayat gebruikt een kraakhelder idioom voor de ontboezemingen van een man in een krot, zijn dagen vullend met opium, drank en het beschilderen van pennendozen, met steeds weer dezelfde beeltenis. Een vrouw met bijzonder grote, sprekende ogen, die een lotusbloem tracht aan te reiken aan een gelijk een sultan geklede oude man, die de hoonlach achter de hand heeft. De liefde en de dood onlosmakelijk met elkaar verbonden. Juist het vermijden van ‘het moeilijke’ of ‘het extra mooie woord’ zorgt ervoor dat de roman als geheel poëtisch is, als totaal kunstwerk.

De blinde uil is hallucinant, een boek dat een schimmenrijk opbouwt uit visioenen, zonder droomuitleggerig te zijn. Er is geen sprake van een wakend en een slapend deel. Het is het versmelten van kleuren, geuren indrukken en maalstromen, het is het brein dat alle krochten laat spreken, tot aan de meeste verborgene, zwarte, diep duistere. Het is het feest van het onderbewuste, van een man wiens schaduw echter is geworden dan zijn bestaan, die langzaam lijkt te vaporiseren. En het ergste is dat hij dat terdege beseft. De vier muren die op hem afkomen, de kamer, de cel als metafoor van de eenzaamheid, van de gevangenneming door het noodlot.

De personages die geschetst worden, de oude asceet met de hoonlach, een oom die als kapitein altijd onderweg is, die de pennendoosjes voor de verteller verkoopt, de duivels karrende koetsier van de lijkwagen – en in het tweede gedeelte de straatventer van rommel, die nooit iets lijkt te verkopen, de slager die de schapen in stukken snijdt, de dokter die de verteller komt redden – zijn allemaal nogal vaag gehouden. Het zijn in feite de contouren van de verteller en van zijn preoccupatie met de dood.

Hedayat leidde een onzeker leven. Als kind uit een aristocratisch geslacht kon hij in het buitenland studeren. Na zijn studie schreef hij novellen en essays, vaak opmerkelijk teer proza. Aanklachten tegen de wreedheid ten opzichte van dieren, over de voordelen van het vegetarisme, over zijn fascinatie voor Franz Kafka. Zeker in De blinde uil is de verwantschap met Kafka duidelijk aanwezig. Hedayat schreef de roman midden jaren dertig in India en gaf het in eigen beheer uit in een oplage van vijfhonderd exemplaren. De tekst voelt ook als een voorbode. Hedayat kon zijn draai niet vinden in de maatschappij in het algemeen en had moeite met de politieke veranderingen in eigen land. In 1951 pleegde hij suïcide in Parijs. Eenzaam, verslaafd aan drank en opiaten, zet hij de gaskraan open. Waarschijnlijk blij verlost te zijn van het lichaam, van de mens en van de mensheid. Al was hij bij leven een sociaal zeer betrokken persoon, met een romantische inslag. Iets wat toch ook duidelijk uit deze roman blijkt.

Natuurlijk, het bloed houdt op met stromen en sommige lichaamsdelen raken na een paar etmalen in ontbinding. Maar haar en nagels blijven ook na de dood nog enige tijd doorgroeien. Zou zoiets ook mogelijk zijn met gevoelens? Zouden die wellicht een onvermoed leven blijven leiden?

De blinde uil bestaat uit twee hoofdstukvrije delen. Een vorm die past bij het karakter van de tekst, bij de verwevenheid van de beelden. In het eerste deel wordt een vrouw om het leven gebracht en door de dader begraven. De dood en het wegpoetsen, letterlijk en figuurlijk, van het lichaam is mooi omfloerst beschreven, passend bij het twijfelgebied tussen leven en dood na de daad. In het tweede deel – spelend in ‘een nieuwe wereld die desondanks zeer bekend en vertrouwd is’, die eigenlijk een oude wereld is, meer natuurlijk, meer passend, terug naar het lichaam van de oude ziel – krijgen we als het ware een voorgeschiedenis voorgeschoteld. De blik uit het raam op de buitenwereld.

De fles wijn uit het eerste deel is nu een gifmengsel geworden. Hier start het emotionele testament. Zijn vader en diens tweelingbroer vechten in een slangenkuil om de moeder. Is het de oom die met witte haren van schrik uit de kuil komt, is de vader daarom zo liefdeloos tegen de zoon? Zijn vrouw, naaste familie, heeft minnaars, maar laat zich door haar man niet aanraken. Hij neemt haar een keer met geweld, daarna leven ze langs elkaar heen. Hij wordt ziek, betreedt wederom een nieuwe wereld. Bang voor zijn eigen schaduw. Want een schaduw zonder hoofd betekent dat je binnen een jaar sterft. Is er dan werkelijk niemand de zich om hem bekommert en waarvan hij de deernis kan accepteren? Zijn voedster wellicht? Maar zij komt aanzetten met haar profeten. Hij vindt dat het tijd wordt om zijn vrouw, die ‘slet’, om te brengen. Zij mag hem niet overleven. Op dat moment komt er een lijkstoet onder het raam voorbij.

De nachtmerries van de jeugd, van de volwassenwording, van het huwelijk, de sleur, de misantropie. De blinde uil is hemeltergend mooi zwartgallig. En zeer expliciet. Wat er ons ook wijs wordt gemaakt, geloofstechnisch bijvoorbeeld, de dood is het onvermijdelijke einde. Vechten tegen het noodlot is in dat licht ridicuul. Je mag natuurlijk wel wat tegenstribbelen met romans, novellen en essays. Jammer genoeg was dat voor Hedayat niet genoeg. Non-conformist tot het uiterste. Het niet passen in een maatschappij heeft ook zo zijn voordelen. De buitenstaander heeft nu eenmaal de best inkijk.

Guus Bauer

Sadegh Hedayat – De blinde uil. Vertaald door Gert J.J. de Vries. Jurgen Maas, 133 blz. € 18,95.