Reizen als kunstvorm 

Reizigers bestaan er in soorten. Verreweg de grootste groep haast zich eenmaal ’s jaars in een volgepakte Opel Kadett naar de Spaanse oostkust om zich gedurende drie weken op te houden in appartementen op de veertiende etage (alleen daarin van de eigen woning verschillend dat ze nog schraler en nog duurder zijn), zich onderwijl in leven houdend met uit het vaderland medegebracht blikvoer omdat het eten ter plaatse ‘zo raar’ is. Zo’n reiziger is Cees Nooteboom niet.

Je hebt ook lieden die met koffers vol encyclopedieën en stofzuigers door het land trekken. Zij heten handelsreiziger. Zo’n reiziger is Cees Nooteboom al evenmin. 

Anderen laten zich in de eerste klasse van jumbojets volgooien met champagne. In hun platte, zwarte koffers zitten contracten. Zij maken zakenreizen. Cees  Nooteboom niet.

Cees Nooteboom reist. Hij reist dehele wereld af: Japan, Duitsland, Gambia, Madeira, Perzië, Engeland en Maleisië. Maar wat doet hij in dit vreemde landen?

Niets.

Hij reist om het reizen zelf; het reizen is bij hem tot kunstvorm verheven. In de pas verschenen bundel Een avond in Isfahan doet hij verslag van reizen naar de bovengenoemde landen. Soms probeert hij zijn aanwezigheid te rechtvaardigen, door in het Afrikaanse staatje Gambia een poging te doen de president te spreken te krijgen, of door in Japan een bezoek te brengen aan het parlement. Maar de president blijft onbereikbaar en aan wat de Japanse Tweede Kamerleden te berde brengen valt geen touw vast te knopen. En zo hoort het ook.

Op bladzijde 70 zegt Nooteboom het zo:

Ik ben hier zonder missie, met uitsluitend de opdracht van mij aan mij om er te zijn. Maar wat is dat, ergens zijn?

In één adem geeft hij het antwoord:

Hetzelfde als altijd, alleen ergens anders, en dan met alle camera’s en recorders openen aangesloten op de lege voorraadkamer waar van de beelden en geluiden herinneringen gemaakt worden.

Een paar bladzijden verder (94):

Ik geloof niet dat door reizen iets duidelijker wordt, maar de illusie dat het wel zo is houdt stand tegen beter weten in.

Dat is een conclusie die iedere reiziger wel eens trekken zal. Thuis lijken verre kusten onweerstaanbaar, maar wie er eenmaal is, moet oppassen niet belazerd te worden. Dat zal Cees Nooteboom overigens niet overkomen: hij immers neemt het reizen zoals het is. Is de bestelde Peugeot, die hem over een lange omweg terug naar de hoofdstad moet brengen, niet aanwezig en moet hij daardoor de rit in de laadbak van een pick-up volbrengen, er komt geen klacht over zijn lippen. Ook dit is reizen.

De beste verhalen in het boek zijn die waarin de bezoeken aan relatief onbekende landen worden beschreven. De stukken over Duitsland en Engeland zijn weinig verrassend — denkelijk omdat wat Nooteboom hiervan te melden heeft vrijwel overeenkomt met wat er door anderen over deze landen geschreven is (Duitsland: altijd de echo van de oorlog; Engeland: altijd de echo van het Britse Imperium) of met eigen ervaringen. Zelfs de stijl is hier wat aan de matte kant.

Nee, beter — geïnspireerd door het onbekende — is Cees Nooteboom als hij schrijft over Japan en Perzië (de beste stukken), Gambia, Madeira en Maleisië. Het is met die verhalen een beetje wonderlijk gesteld: Nooteboom doet wel enkele bescheiden pogingen om zoiets als volksaard (nou ja) te doorgronden, maar hij doet dat zonder het oogmerk daarin werkelijk te slagen, meer als een excuus aan de lezer die dat misschien verwacht.

Dat Nooteboom dichter is, laat zich ook aan zijn proza aflezen. Hij schrijft over het algemeen zeer zorgvuldig en gebruikt meestal originele beelden. Zijn ‘streekromanachtige stoelen’ bijvoorbeeld vind ik wonderschoon, maar een passage ais deze: ‘Tegen de bergen links hangt een lichte nevel. God rookt zijn eerste sigaret’ doet te veel denken aan de krampachtige pogingen van het plaatselijk jongerencabaret om leuk te zijn.

Op de lezer hebben de reisverhalen een tweeslachtige uitwerking: aan de ene kant staat hij bij wijze van spreken met zijn koffer klaar om in het voetspoor van Nooteboom te treden, aan de andere kant denkt hij: wat is het fijn om met een goed boek (dit van Nooteboom bijvoorbeeld) lekker in je eigen stoel te zitten, niet geplaagd door de ongemakken van het reizen. 

Frank van Dijl

Cees Nooteboom — Een avond in Isfahan; reisverhalen. De Arbeiderspers, 1978.

Deze recensie verscheen eerder in Het Vrije Volk, 9 september 1978.