Jezelf voor het eerst in de spiegel bekijken

In 1918 belanden twee Britse strijders in hetzelfde Vlaamse revalidatieoord, gevestigd in de verlaten villa van een voor de oorlog op de vlucht geslagen aristocratische familie. De schijnbare tegenpolen delen een kamer en blijken uiteindelijk meer met elkaar gemeen te lijken dan ze konden bevroeden.

De hooggeboren Rupert belandt vooral vanwege aanvankelijk vage geestelijke problemen in het hospitaal. Daaraan ligt een groot, verrassend drama ten grondslag. Ondanks zijn psychologische problemen heeft deze extreem standsbewuste, artistiek aangelegde officier bepaald geen lage dunk van zichzelf en kijkt hij met nauwelijks verhuld dedain neer op het arbeidersvolk aan wie hij leiding hoort te geven, een taak waarvoor hij overigens weinig talent toont. Die domme arbeiders lezen niets, hebben geen algemene ontwikkeling, zitten onder de luizen en ontvangen brieven vol spelfouten. De debuterende Wensink geeft Rupert veel ruimte om te laten zien hoe buitengewoon erudiet en ontwikkeld hij zichzelf vindt. Vooral in de therapeutische gesprekken met zijn arts is dat soms wat te veel van het goede, want zijn tegenspeler is eigenlijk een interessantere en bovendien in veel opzichten intelligentere figuur.

De uit een eenvoudig milieu afkomstige Harvey is in de loopgraven zodanig gewond geraakt dat zijn gezicht compleet verminkt is. De lange weg naar de onthulling van het nieuwe gelaat van deze volledig ingezwachtelde soldaat is erg intens. De behandelend arts Williams doet zijn best en de sympathieke verpleegster Cécile verzorgt hem liefdevol, maar met de medische kennis van een eeuw geleden is het uitgesloten dat er sprake zal zijn van een mooie reconstructie van Harvey’s verwoeste gelaat. Veelzeggend is dat Cécile de middag vrij krijgt als ze zijn gezicht ziet, zo overstuur is ze. Het hoofdstuk waarin Harvey na het verwijderen van het verband zijn eerste blik in de spiegel almaar uitstelt is huiveringwekkend en vormt het hoogtepunt van de roman. Wie dat kan lezen zonder naar adem te snakken is gevoelloos. Toch is het jammer dat je het boek dichtslaat met het gevoel dat Harvey zichzelf niet goed genoeg heeft leren kennen.

Erg sterk zijn de scènes die zich afspelen in de loopgraven. Met treffend detail schetst Wensink een beeld van hoe afgrijselijk het moet zijn geweest om honderd jaar geleden van het mannelijk geslacht te zijn. Zo beschrijft ze hoe een piepjonge zwaargewonde soldaat dagenlang jammert vanuit een plek aan de frontlinie waar zijn makkers hem onmogelijk kunnen bereiken. En dan wordt het stil. Of wat Harvey op een dag aan het front ziet:

Vier ivoren vingers staken uit de borstwering. Harvey Cole keek naar de bevroren mouw die op schouderhoogte uit de massieve modder oprees. De hand, of wat ervan over was, leek zich uit te strekken om hem aan te raken. Loodgrijs gemarmerd was de huid, hetzelfde levenloze grijs als de modder, hun jassen, hun wereld.

Dit fragment is typerend voor de aangename, beeldende stijl waarin dit boek is geschreven. Het is allemaal dramatisch, zonder ooit sentimenteel te worden. Dat is knap, want met zoveel drama had de auteur gemakkelijk kunnen doorschieten naar Amerikaans-oppervlakkige Saving Private Ryan-toestanden. Een erg geslaagd debuut. Met wat meer Harvey en wat minder Rupert was het helemaal geweldig geweest.

Lucas Zandberg

Herien Wensink – Kleihuid. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 288 blz. € 19,99.