Het raadsel Nolens

Poëzie schrijven is woorden wegen en ze al dan niet te licht bevinden. Abstracte woorden leggen in gedichten geen gewicht in de schaal. Als ze het zonder concrete complementen moeten stellen, leveren ze over het algemeen een soort poëzie op die smaakt naar een flinke hap frisse lucht. De zintuigen van een ervaren poëzielezer hunkeren nu eenmaal naar fysieke beroering met behulp van een oor met wat haar ervoor, het geraamte van een blad of een broodkruimel op de rok van het universum. In een goed gedicht over de liefde is het woord ‘liefde’ overbodig, gedichten over de dood moeten het vooral hebben van uitgesproken tekenen van leven en als een dichter onze positie in het heelal wil verwoorden, doet hij dat bij voorkeur door eetbaar te worden. Dichter Leonard Nolens uit in zijn 25ste bundel een klacht in dezen in het gedicht ‘Kunsten en letteren’:

Nolens geeft in deze eerste strofe blijk van zijn jaloezie jegens componisten die het grote verlangen naar lichamelijkheid volledig mogen negeren. Zelfs programmatische muziek moet het immers toch vooral hebben van haar abstracte, gecomponeerde kwaliteiten als zij een publiek wil boeien.  In de tweede strofe richt Nolens vervolgen zijn pijlen op ‘schilders als Bacon en Freud’ wier werk juist bestaat bij de gratie van lichamelijkheid en die met hun verf ‘een octaaf / van godverlaten vrouwen en kustgebieden en honden’ kunnen bestrijken. Schilderijen, zelfs volledig abstracte, kúnnen niet anders tot stand komen dan als concrete objecten in een ruimte.

Als Nolens zijn afgunst jegens componisten en schilders van zich af heeft geschreven, komt hij in de derde strofe tamelijk onverwacht met een verwijt aan het adres van drie van zijn vakgenoten. Ostentatief snijdt hij op deze wijze in eigen vlees. De dichters op wie hij het heeft gemunt maken zich volgens hem schuldig aan diefstal door alles wat een lezer over zichzelf zou willen zeggen op zo’n manier te verwoorden dat het gemeengoed wordt:


De ironie in dit gedicht geeft aan hoezeer het Nolens menens is. De dichter is een masochistische alchemist die goud denkt te moeten maken van stront, die nieuwe hemelrijken wil creëren met een van de meest basale opbrengsten van de evolutie van de mens: de taal. En daarbij is hij een kleptomaan die het niet kan laten om Jan en alleman zijn meest individuele emoties te ontstelen en ze om te katten tot iets wat in etalages komt te liggen. Precies dat en nog veel meer maakt Nolens ons maar weer eens goed duidelijk in zijn onlangs verschenen bundel.

De bundel heet Balans. Nolens koos met deze titel voor een woord dat in gedichten verdampt gelijk alcohol in de boeuf bourguignon als het wordt opgevoerd in zijn ontastbare hoedanigheid van ‘evenwicht’, maar waarover een mens gemakkelijk kan struikelen wanneer het het metalen object betreft waarmee de zwaarte van stoffelijkheden wordt vastgesteld. Bij Nolens gaat het om de metalen variant, en dan eentje die niet zomaar voorhanden is. In het gedicht ‘Unster’ krijgt het apparaat gestalte:

Kom er maar om: een Romeinse balans die het gewicht kan bepalen van je ziel en de doden die daarin huizen. Nolens lijkt het onmeetbare meetbaar te willen maken. Hij wil de verdraaglijke zwaarte van het bestaan tastbaar maken. Maar met al zijn pogingen blijft hij met lege handen staan. Bezat hij maar zo’n balans. Zijn dierbaren zijn eerst vergaan tot stof en daarna tot niets. Het enige wat de dichter dan rest is de mogelijkheid om ze met behulp van concrete taal een schijnbare lichamelijkheid terug te geven door ze te beschrijven met heel nauwkeurig gekozen woorden:

Balans bevat meerdere gedichten over het dichterschap en de dood. Nolens grijpt echter ook terug op zijn kinderjaren (‘De weeë geur van nonnen en krijt, / de snik van de prikpen, het knerpen van griffels,’) en op zijn drie maanden durende reis naar Amerika in 1980 (‘De prairiepaarden beneden me / baanden zich wolken van zand / opwoelend mijn weg naar Chicago.’) Bijzonder intrigerend zijn de gedichten in de afdeling ‘Eenzaamheid had veel bekijks’ die duidelijk geschreven zijn vanuit het perspectief van iemand die net ontslagen is uit een ziekenhuis, maar die tegelijkertijd iets oproepen wat veel meer behelst dan de sores van een pas hersteld verklaarde. Neem bijvoorbeeld de eerste drie strofes van ‘Park’:

Het gedicht herbergt een mysterieuze mythe van tijd en vergankelijkheid die het een onbegrijpelijkheid geeft die, om met Nolens zelf te spreken, ‘ertoe doet’. De dichter legt in laatste zinnen van zijn Dagboek van een dichter uit hoe hij dat ziet: ‘Schotel mij teksten voor waarin het raadsel mens intact blijft. Schmier niet. Schrijf iets waar ik het raden naar heb!’ Het citaat dateert van 20 mei 2007 en kan gelezen worden als een opdracht van de dichter aan zichzelf. Terugbladerend in de verzamelde dagboeken kom je op 15 december 1987 een aantekening tegen die verband lijkt te houden met de tweede strofe uit het eerder aangehaalde ‘Kunsten en letteren’:

Een schilder kan, om tot een rustiger lijnvoering of een transparanter compositie te komen, een ander penseel kopen. Om in zijn werk hetzelfde effect te sorteren, moet een schrijver zichzelf onder handen nemen, zijn manier van leven veranderen. Dat is het grote avontuur van alle schrijven: het instrument is niet zijn taal maar hijzelf. (Hij is natuurlijk taal, althans voor een deel.)

Het is in Balans dat het raadsel van de dichter Nolens intact wordt gehouden voor iedereen die de moeite wil nemen om hem niet volledig te begrijpen. Daartoe is hij noodzakelijkerwijs zélf die Romeinse balans uit zijn gedicht geworden, althans voor een deel.

Ronald Ohlsen

Leonard Nolens – Balans Querido, Amsterdam – Antwerpen. 56 blz. € 16,99.
Leonard Nolens – Manieren van leven, Dagboek van een dichter en Leonard Nolens leest Leonard Nolens, Querido, Amsterdam – Antwerpen. € 75,00.