Uitstekend, m’neer

Voor subtiele tongue-in-cheekhumor zo droog als de Gobiwoestijn moet u nog steeds bij de Britten zijn. De hofleverancier van de humoristische roman was wellicht P.G. Wodehouse (1881-1975). Hij liet een gigantisch oeuvre na, maar vooral zijn boeken met de gefortuneerde klaploper Bertie Wooster en diens onafscheidelijke butler Jeeves vinden nog steeds gretig aftrek, onder meer dankzij de televisieserie Jeeves and Wooster, met Hugh Laurie en Stephen Fry. Een deeltje van de reeks was The Mating Season uit 1949, waarvan Leonard Beuger in 2017 een nieuwe vertaling fabriceerde, getiteld Jeeves en de liefde.

In Jeeves en de liefde zijn de gebruikelijke ingrediënten aanwezig. Uitvreter Bertie Wooster is een leeghoofdige nietsnut van welgestelde komaf die zijn dagen vult met partijtjes, diners en bezoeken aan zijn chique gentlemen’s club in de Londense West End. Zijn routine wordt verstoord wanneer hij wordt verwacht voor een bezoek aan Deverill Hall in het landelijke Hampshire, waar hij zelfs zijn verschijning zal moeten maken op het jaarlijkse dorpsfeest in het bijzijn van de ‘plaatselijke pummels’. Maar vooral wil hij daar twee vrienden aan de vrouw brengen. Dat doet hij hoofdzakelijk uit eigenbelang, want verstokte vrijgezel Bertie moet zijn vriend Gussie Fink-Nottle aan Madeline Bassett koppelen om zelf van haar avances te worden verlost (‘Zij mag dan, zoals je zegt, om te zien beeldschoon zijn, zeg maar rustig een stuk, tegelijkertijd is zij de meest zijige, zweverige en sentimentele zemelaar die ooit heeft durven beweren dat de sterren Gods zijn en dat er elke keer dat een elfje niest een lief klein kindje geboren wordt’).

Omdat Gussie Fink-Nottle wegens een akkefietje (‘pootjebaden in de fontein op Trafalgar Square’) een korte gevangenisstraf boven het hoofd hangt, vindt Bertie er niets beters op dan zich voor Gussie uit te geven in Deverill Hall. Dat is het begin van een luchtige boulevardklucht met veel misverstanden en uit de hand gelopen intriges. Je merkt zo dat een comedyreeks als Fawlty Towers duidelijk schatplichtig was aan Wodehouse. Echte wereldliteratuur levert het niet op, maar in het lichtere genre kon deze schrijver wel schitteren. En wat is er nou op tegen om af en toe eens iets luchtigs te lezen? Zoals een sorbet een zevengangenmenu draaglijk maakt, is dit boek uitermate geschikt om even de zinnen te verzetten na het lezen van zwaardere kost.

Wodehouse grossierde in bijtende spot met de Engelse hogere kringen en stak graag de draak met de schijnheilige hypocrisie, de stiff upper lip en de schone schijn: ‘U kent dat soort gezellige avonden wel in huizen op het platteland waar het merendeel van de equipage van het vrouwelijk geslacht is. Men wordt er in hoekjes gedreven om fotoalbums te bekijken. Men krijgt er volksliedjes toegezongen. Het hoofd krijgt de neiging voorover te gaan hangen als een lelie in een rouwboeket en men ziet zich gedwongen het voortdurend moeizaam overeind te hijsen wat al snel tot een ondraaglijke overbelasting leidt van nek- en schouderspieren.’ Voor liefhebbers is het genieten van de oer-Britse sfeer, inclusief weerzinwekkende ontbijtgewoonten: ‘Ik weet niet of het jou ooit is opgevallen, Jeeves, maar een gerookte bokking ’s morgens vroeg geeft een mens energie en ondernemingslust.’

Toch lees je Wodehouse vooral voor de dialogen, waarin met name Jeeves steevast mag schitteren met zijn snappy comebacks, vol understatements en eufemismen van de bovenste plank. En uitgerekend die klinken in het Nederlands wat minder overtuigend dan in het Engels. Wooster zegt na een bewogen nacht bijvoorbeeld het volgende tegen zijn butler: ‘Ik zie eruit als iets dat de kat heeft opgegraven uit het graf van Toetanchamon, wilde je dat zeggen?’ Waarop Jeeves repliceert: ‘Zover zou ik niet willen gaan, m’neer, maar ik heb u ongetwijfeld beter gesoigneerd gezien.’ In het Edwardiaanse idioom van de upper class klinkt dat toch nog net iets snediger, maar laat dat u er niet van weerhouden om kennis te maken met Wodehouse.

Daan Pieters

P.G. Wodehouse – Jeeves en de liefde. Uit het Engels vertaald door Leonard Beuger en van een nawoord voorzien door Peter Nieuwenhuizen. IJzer, Utrecht. 288 blz. € 18,50.