Zonder de enige juiste weg ben je al dood

Nationalist zijn in eigen land zijn heeft iets zieligs – als je niets voorstelt of niets hebt om trots op te zijn, dan kun je altijd nationalist worden – maar als het om bijvoorbeeld Griekenland, Uruguay en Turkije gaat, dan mag men mij zonder me te kwetsen een nationalist noemen, in het bijzonder in het geval van Tsjechië. Een ‘kosmopoliet’, een zwerver met poen, ben ik niet; ik ben wel een zwerver, maar de poen ontbreekt. Mij hoor je niet klagen, want ik heb niets om te klagen. Als Tsjechische nationalist zijn het mooie tijden en dan doel ik niet op de daar naar het schijnt aanwezige xenofobie, al maakte de Tsjech Jaroslav Rudiš, auteur van Het einde van de punk in Helsinki, een roman die ik graag nog zou lezen, onlangs in de Süddeutsche Zeitung duidelijk dat het clichébeeld van Tsjechen er een is van Euro-sceptici die in ‘cafés zitten en klagen’, iets wat ze ook doen, waar tegenover staat dat velen genoeg hebben van het populisme van Zeman en zich beginnen uit te spreken voor een ‘wissel’, een ‘open samenleving’, aldus Rudiš. Dit heeft helaas nog geen weg gevonden naar de stembus – ook in bijvoorbeeld Italië, een thuisland, is het afwachten wat de verkiezingen zullen brengen – maar er zal hopelijk sprake zijn van een evolutie richting pluriformiteit. Toen ik overigens recentelijk op weg was naar een kookwinkel in Rotterdam – ik ben weer voorzichtig aan het koken geslagen, want zoals eerder opgemerkt eet ik het liefst in een gaarkeuken, in elk geval twee keer per week – liep ik voorbij een café en daar hoorde ik een man zeggen: ‘Ja, sinds die buitenlanders hier zijn gekomen is de mentaliteit in de wijk gewoon naar beneden gegaan.’ De witte man van middelbare leeftijd klonk steeds minder zelfverzekerd naarmate het einde van de zin in zicht kwam. Ik hield even halt om verder naar dit orakel te luisteren, maar er kwam niets meer, zelfs geen toelichting wíens mentaliteit werd bedoeld, maar hoe dan ook, het was natuurlijk gewoon een feit. Of zoiets in De Gouden Tijger in Praag, mijn stamcafé, te horen is, geen idee, want ik ben vermoedelijk de enige Tsjechische nationalist op deze aardbol die geen Tsjechisch spreekt. Gelukkig hoef je geen Tsjechisch te spreken om Tsjechisch bier, waar ik trots op ben, te drinken.

Nee, mooie tijden tegenwoordig voor de Tsjechische nationalist aangezien de ene na de andere Nederlandse vertaling van een Tsjechisch boek het licht ziet. De vlag kan dus uit en toch, helaas zit er steeds maar geen nieuwe vertaling van Bohumil Hrabal bij. Ik kom graag in boekhandels, groot, klein, antiquariaat of een boekhandel met nieuwe boeken, maar ondanks het gevarieerde assortiment loop ik er toch altijd maar een beetje verloren en bedroefd bij, omdat het verzameld werk van Hrabal ontbreekt. Ik loop langs de boekenkasten en denk, alles leuk en aardig, maar er mist hier iets wezenlijks. Misschien dat alle Hrabal-liefhebbers geld kunnen inzamelen om zo’n verzameld werk mogelijk te maken? Ikzelf zal duizend euro beschikbaar stellen, want zoals gezegd heb ik geen geld. In het verleden heb ik aardbewoners weleens horen praten over de hemel of het paradijs, maar eigenlijk werd er dan niet bij gezegd wat men zich daarbij voorstelt. Dat is misschien ook het aantrekkelijke van de hemel; iedereen kan er zich wat moois bij voorstellen, personalizen. Voor goede islamieten staan er vele maagden klaar, ik weet niet of dat waar is, ik bedoel, of het ergens op schrift is gesteld, maar in alle bescheidenheid zou ik genoegen nemen met twee of drie. Belangrijker is dat er een bibliotheek aanwezig is waar de verzamelde werken van al mijn favoriete schrijvers staan en dat ik alles in de brontaal kan lezen zonder eerst taalcursussen te moeten volgen. Zalig, uitsluitend nog voor je plezier lezen – de hemel is er wellicht voor degenen die de waarheid al hebben gevonden en dan is er geen waarheidsvinding meer nodig, wat ruimte laat voor werkelijke rust en plezier.

De novelle De missie van Egon Hostovský (1908-1973), een onbekende schrijver hier te lande, maar bewonderd door Graham Greene en Kundera en trouwens neef van Stefan Zweig, tegelijk verschenen met Jan Neruda’s boekje in de Moldaviet-reeks van Uitgeverij Voetnoot, is een van de meest intrigerende nieuwe Tsjechische vertalingen. Wat Neruda aangaat, Guus Bauer – vermoedelijk ook een Tsjechische nationalist – schreef er onlangs een interessant stuk over, hij plaatst het verhaal in een satirisch perspectief van de vreemdeling die wordt uitgestoten door een volksgemeenschap, maar ik betwijfel of de hoofdpersoon wel zo zelfingenomen is, een braniegeest is het niet, hij is eerder naïef, en de ‘filering’ lijkt toch ook mee te vallen. Bovendien, hoewel je de opmerking van de kandidaat-advocaat dat hij ‘geen zier geeft om geschreven poëzie’ kennelijk als ondubbelzinnige satire kunt beschouwen, vermoed ik dat Neruda als puntje bij paaltje kwam ook de voorkeur zal hebben gegeven aan de poëzie van het leven boven de geschreven poëzie en dat hij vooral naar Mácha wilde knipogen, maar ik ga herlezen, en helemaal nu Bauer erop heeft gewezen dat hij is vernoemd naar Nepomuk – wat een heerlijk citaat haalt hij ook op het einde van zijn stuk aan – om het te zijner tijd met Bauer te bespreken in een taverne naar zijn keuze, mits men Tsjechisch bier schenkt uiteraard.

Wat betreft Hostovský. Omdat ik, een ellendige zondaar, waarschijnlijk geen plaats in de hemel heb verdiend, zou het heel aardig zijn om haast te maken met het verzameld werk op basis van wat vertaler Edgar de Bruin in zijn nawoord vertelt – in Tsjechië is het plan gestrand, een krenking van mijn nationalistisch eergevoel. Soms is een synopsis van één zin al genoeg. Zo schrijft De Bruin dat de roman Een vreemdeling zoekt onderdak handelt over een Tsjechische arts die kort na de Tweede Wereldoorlog ‘op zoek is naar een eenvoudige kamer met een tafel en een stoel om te kunnen werken.’ Een fraaie opdracht ook als je schrijflessen geeft: schrijf een verhaal over een arts die na een catastrofe op zoek is naar een eenvoudige werkkamer met een tafel en een stoel. De Bruin voegt eraan toe dat er steeds opnieuw ‘onbenullige misverstanden’ ontstaan en dat de arts telkens wordt gedwongen te verhuizen. Zijn roman Een algehele samenzwering gaat over een Tsjechische emigrant in New York, die lijdt aan waanvoorstellingen en ‘vermoedt dat al zijn vrienden tegen hem samenspannen’. Het is nu al een van mijn favoriete boeken.

Hostovský’s roman Vermist schijnt frappante overeenkomsten te vertonen met Hermans’ De donkere kamer van Damokles en ook De missie (1948) herinnert aan Hermans. ‘Wie zou zich ertegen verzetten zijn machteloosheid en radeloosheid vaarwel te zeggen, uit de chaos van dingen en gedachten te stappen en een ordentelijk avontuur aan te gaan,’ schrijft Hostovský, een voorafschaduwing van Osewoudts avontuur, maar hier wordt aan toegevoegd dat deze is georganiseerd ‘door een hogere en rechtvaardiger wijsheid’, iets waar Hermans natuurlijk niet in geloofde, of je moet de mening zijn toegedaan dat de chaos een hogere wijsheid is. Ene Jan, lid van het ondergrondse verzet, krijgt in 1940 de opdracht de vrouw en dochter van ene Albert de beschermen en hij moet erop toezien dat Albert zijn gezin niet in de steek laat. De oorlog die op het punt staat om uit te breken brengt chaos en de daarmee gepaard gaande onzekerheid. Vanuit zijn Hotel Métro in Parijs kijkt Jan naar de mensen op straat: ‘Terwijl ik naar hen stond te kijken, was het alsof de kleren van hen afvielen. En daarna viel de huid van de naakte mensen en daarna de spieren, en opeens liepen er louter geraamten heen en weer op straat.’ De oorlog als danza macabra, één groot memento mori.

Om zijn ‘aanval van wanhoop’ meester te worden zegt Jan tegen zichzelf dat hij in de lobby op Albert moet wachten, om de portier moet vragen, en langs de apotheker moet gaan: ‘Je moet straks gaan! Gaan… lopen… de mensen buiten lopen! Mijn god, het geheim zit ’m in het lopen!’ Daarop zegt hij dat lopen een weg veronderstelt en dat de weg cruciaal is om te concluderen dat je ‘zonder weg, zonder de enige juiste weg al dood bent’. Ware woorden, maar wat is de juiste weg, en even verderop zegt Jan triomfantelijk dat hij de ‘innerlijke vrede’ kan vinden, omdat hij ‘de molensteen van compassie en liefde’ heeft afgeworpen. Albert wijst hem op een tegengestelde weg en spoort hem aan een ontmoeting met ‘de nieuwe mens’ voor te bereiden. Volgens Albert moet Jan beseffen dat hij niet alleen ‘de gewone oorlog meetorste’, maar ook een ‘innerlijke oorlog’, maar wie is Albert? Is hij een betrouwbare leidsman of verrader? Ontmaskert Jan Albert op het einde als hij vanuit New York terug is gekeerd naar Brussel, of is hij gek geworden, zoals Albert beweert? Het is onduidelijk, we kunnen prettig genoeg onze eigen antwoorden formuleren, zoals we ook allemaal onze eigen weg moet gaan, maar naast die ene zekerheid is er wat mij betreft een andere zekerheid dat wie graag een ‘teugje eeuwigheid’ inademt deze korte existentiële thriller moet lezen. Diegene zal ook begrijpen waarom ik trots ben op Tsjechië, maar vanwege Hostovský, die Tsjechië ontvluchtte om in New York in exil te leven, en wiens familie in de kampen omkwam, mag men mij ook een representant van het Internationale Jodendom noemen, sterker nog, dat zou me zelfs tot eer strekken.

Johannes van der Sluis

Egon Hostovksý – De missie. Vertaald uit het Tsjechisch en met een nawoord door Edgar de Bruin. Voetnoot, Antwerpen/Amsterdam. 72 blz. €11.

(Afbeelding: Wikimedia commons)