Roman van geweld en ondergang

Op de voorlaatste pagina van Koos van Zomerens nieuwe roman Otto’s oorlog staat, ter afscheiding van twee stukken tekst, het silhouet van een zwaluw afgedrukt: een onverhoeds beeldelement na 262 bladzijden tekst, niet geheel vrij van symboliek. Het benadrukt een dramatisch moment in de roman die daarin zijn ontknoping vindt.

Die zwaluw is niet de eerste vogel, en evenmin de laatste, die Koos van Zomeren laat optreden in zijn eerste boek dat niet nadrukkelijk als thriller wordt gepresenteerd. De hoofdfiguren, een rijke Rotterdamse zakenman, een ornitholoog en een fotograaf, maken eerzame expedities naar Turkije, Senegal, Spanje en Mauritanië, waar zij vogels bespieden.

De zakenman Is Otto Stein. Het-boek begint met het bombardement op Rotterdam: Otto is dan nog een jongen, maar de eerste bom, lezen we in de tweede zin, zou hem tot een obsessie worden. In diezelfde zin wordt ook verwoord wat tot het centrale thema van de roman zal worden: de bom zette de tijd stil. ‘Het jankende projectiel kwam midden op straat terecht en rukte het plaveisel open. De klok bij de tramhalte bleef staan op 13.28 uur.’

Later in het boek filosoferen de drie mannen over het begrip tijd. Misschien duurt je leven maar een seconde, concluderen ze. Van Zomeren breit dit thema in de laatste regels rond: daarbij een onwaarschijnlijk toeval te hulp roepend dat echter niet als storend wordt ervaren.

Otto Stein wordt gedreven door een schuldgevoel. In de oorlog is zijn vader verdwenen, meegenomen door de bezetters en nooit meer teruggekeerd. De man had een kraai leren zeggen: ‘Hiter is dood’ — de eerste vrije vogel die Otto in zijn leven leerde kennen.

Door toeval komt Stein in contact met Wessel Matser, dichter, bioloog. Stein wordt door de jongeman, die zijn zoon had kunnen zijn, gefascineerd. Het hele boek door probeert hij diens vertrouwen te winnen, maar tot zijn leedwezen ziet hij dat Wessel veel beter kan opschieten met Steins neef, Simon, ïotograaf. De expedities die de mannen gedrieën ondernemen, verlopen dan ook niet altijd in de beste sfeer.

Koos van Zomeren isoleert de drie in hun exotische onderkomens van de beschaving waarin ze ’thuishoren, waar Stein zijn zaak leidt, waar Wessel enige bekendheid geniet als dichter en waar Simon zijn vriendin achterliet. In Nederland gaan ze nauwelijks met elkaar om, hoewel de verhouding van Wessel en Simon onduidelijk blijft: zien zij elkaar, voor Otto in het geheim? Is hun verhouding latent homoseksueel? Hoe dan ook: met zijn drieën vormen ze een uiterst primitief samenlevinkje waarin het minste of geringste de bom kan doen barsten. 

Tijdens de expeditie in Spanje krijgt Wessel een ongeluk dat hem voor het leven verlamt, en pas van lieverlee wordt de lezer geïnformeerd over de ware toedracht. Simon verdenkt zijn oom ervan Wessel van de berg te hebben geduwd: hij lichtte zelfs de politie in die er echter geen zaak van kon maken. Stein ondervindt ook nu een schuldgevoel, maar tegelijkertijd voelt hij een vage triomf.

Langzamerhand wordt de parallel duidelijk en naarmate het boek vordert, wordt ook duidelijk dat er iets moet gebeuren om de spanning te breken.

Van Zomeren combineert hier zijn talenten als literair auteur en als thrillerschrijver op meesterlijke wijze. Wat er onvermijdelijk zit aan te komen, gebeurt op de laatste bladzijden (die met dat vogeltje) toch nog als een verrassing. Door het hele boek heen heeft Koos van Zomeren gebeurtenissen gestrooid die pas later aanwijzingen geweest blijken te zijn.

Het boek is niet chronologisch van opzet. De tijd is in stukken geknipt die door elkaar geschud zijn. De dramatische spanningsboog wordt daardoor versterkt, ook al is het soms noodzakelijk om terug te bladeren. Wie bereid is zich deze moeite te getroosten, zal Otto’s oorlog ervaren als een rijk boek met verschillende betekenislagen.

Over wat geweld mensen (geestelijk, én lichamelijk) aandoet, over het geïnstitutionaliseerde geweld, over het onherkenbare geweld waarmee mensen met elkaar omgaan, over het geweld van de mens tegen de natuur — daarover, onder meer, gaat Van Zomerens eerste grote roman. Over verval en ondergang, ook van morele waarden. Over schuldgevoelens en berouw, waarin mensen zich onderscheiden van vogels die voor het overige ook alleen maar met overleven bezig zijn, net als die mensen onder bepaalde omstandigheden. 

Koos van Zomeren heeft een vlotte pen (hij veroorlooft zich soms een wat al te populair toontje) en oog voor detail, hij weet hoe hij een boek in elkaar moet zetten en hij schept mensen van vlees en bloed. Opvallend is de afstand die hij tot zijn romanfiguren bewaart: hij zet ze zonder mededogen neer met de nodige nadruk op hun meer kwalijke eigenschappen. Hij houdt niemand de hand boven het hoofd.

Frank van Dijl

Koos van Zomeren – Otto’s oorlog. De Arbeiderspers.

Deze bespreking heeft op 29 oktober 1983 in Het Vrije Volk gestaan.