De melodie van afschuw

De mens is een angsthaas, in meerdere opzichten, maar vooral wanneer het de aantasting van de status quo betreft. De vreemdeling die have en goed bedreigt. Letterlijk, maar vooral ook virtueel, indachtig de aloude gezegdes: de mens lijdt het meest, door het lijden dat hij vreest, en: onbekend maakt onbemind. Denk aan het grote aantal stemmers op populistische partijen in afgelegen gebieden. De witte midden- en onderklasse die massaal op de Donald hebben gestemd. Ook in Tsjechië was het ‘vluchtelingenprobleem’ inzet bij de verkiezingen. Niet verwonderlijk, zoals Marek Šindelka (1984) het in een essay, los bijgevoegd bij zijn gloedvolle roman Materiaalmoeheid omschrijft, ‘angst is immers sinds mensenheugenis politieke handelswaar van het effectiefste soort. ‘Migratie is in Tsjechië slechts een woord. Maar misschien wel het machtigste woord ook al heeft het niets met de werkelijkheid te maken.’ 

Media en politici hebben ook een opvoedende taak in dit kader, maar spinnen er graag opportunistische garens bij. Misbruik van de ergste soort. De inmiddels herkozen president Miloš Zeman koppelde op billboards voor het gemak zijn tegenstander aan immigranten. ‘Dit land is van ons, kies Zeman.’ Er zijn geen of nauwelijks vluchtelingen in Tsjechië. Overigens zijn veel van de drieduizend die er aanvankelijk waren opgenomen de grens overgestoken naar ‘het beloofde land’, het mythisch rijke Duitsland. Beeldvorming is alles. Toch worden er in Tsjechië – én in meerdere voormalige landen van het Oostblok – semimilitaire burgerwachten opgericht, gaan er stemmen op voor strenge bewaking van de grenzen en van de ‘onderduikgebieden’ bij uitstek: de uitgestrekte bosgebieden. De grootste gotspe: de Tsjechische anti-immigratiepartij wordt geleid door de Japanse Tsjech Tomio Okamura. Historisch gezien valt de angst enigszins te begrijpen, het land in het midden is nogal eens overspoeld, door Turken, Zweden, Duitsers, nazi’s, Russen, maar in dit tijdsgewricht is het niet aan de orde.

Het vluchtelingenthema is hot, ook in de literatuur. Ook daar kan men soms niet anders dan spreken van een zeker opportunisme. Maar Materiaalmoeheid van Šindelka is goudeerlijk. En dat komt voornamelijk door de zo typische aanpak van deze jonge, maar stilistisch en vooral ook vormtechnisch briljant opererende schrijver. De titel geeft al een indicatie: het lichaam als materiaal, als doorgeefluik van ervaringen. Op een gegeven moment is het op. Het organisch schrijven zorgt voor een bijna fysieke ervaring van de lezer. Ja, dit is een schrijver bij wie het niet eens zoveel uitmaakt waarover hij schrijft, de intensiteit van de beleving blijft hetzelfde. Ook al heeft hij zich met betrekking tot deze roman ‘opnieuw uitgevonden’. Een beetje een gemeenplaats, maar Šindelka durft, schrijft niet elke keer hetzelfde boek.

Waar Anna in kaart gebracht een caleidoscoop was, is de nieuwste Šindelka een roman in alternerende hoofdstukken. We volgen twee naar het noorden vluchtende broers, die samen op pad zijn gegaan, maar elkaar al snel uit het oog hebben verloren. De zinderende kracht van Anna is nog steeds aanwezig, en dat is opmerkelijk aangezien de schrijver nu af en toe een soort staccatoproza gebruikt en zelfs zondigt met betrekking tot het aantal metaforen. ‘Ribben uit het lichaam stulpend als een radiator.’ Maar ook ‘Dat licht had een zeker gewicht.’ 

Op een of andere manier, het mysterie van grootse literatuur, past alles bij deze twee tegen elkaar aanschurende vertellingen. Want zo is het ook nog een keer: door het schuren ontstaat als vanzelf vuur, een derde verhaal, een dialoog met de lezer. Šindelka weet de zenuw van de tijd weer te raken. De personages zijn levensecht, geloofwaardig, tja, tot op het bot en in hart en nieren, in al hun spieren, vezels en lichaamssappen. Šindelka houdt van mensen anders kun je, opnieuw, hun handelen, gevoelens, gedachten, lichamelijkheid, zinnelijkheid niet zo intens optekenen. De schrijver die de stethoscoop van de verbeelding te luister legt.

En daarom resoneert dit boek bij de lezer, omdat wederom de verhouding met het lichaam centraal staat, het boek niet moraliserend is, maar tegelijkertijd wel degelijk stof tot nadenken geeft, tot bezinning, ergens oproept tot een heroverweging. Niet expliciet, maar onderhuids, en daardoor juist met veel meer kracht. Alleen de beste schrijvers kunnen de filosofie van het lichaam zo goed verwoorden. De mens opdelen en daarna weer samenvoegen zonder breuklijnen.

In dit boek geen uitgebreide beschrijvingen van de verschillende gruwelen. Het volstaat wanneer je af en toe wat ‘problematiek’ aanstipt. Hoe een vluchteling ter smokkeling letterlijk in de bekleding van een stoel wordt genaaid, zodat de bestuurder bij de grensovergang op zijn schoot zit. Hoe iemand vijftien uur onder de motorkap zit opgevouwen, als een slangenmens in een kleine uitsparing. Met als gevolg koolmonoxidevergiftiging en een tijdelijke (heel symbolische) verlamming. 

Šindelka geeft een mooie sneer naar ramptoeristen. Amir, de oudste broer, was gids en leidde regelmatig buitenlanders rond die nadrukkelijk aan de periferie van oorlogsgebieden – waar al weken geen strijd meer werd gevoerd – zich met selfies via de sociale media profileerden als ‘durfal’. Een schijnleven, het met andermans leed opwaarderen van een saai, doorsnee bestaan.

Een burgerwacht van tieners, onwetend, gemakkelijk te manipuleren door de publiek opinie, vallen Amir en een Palestijnse reisgenoot aan. ‘Kinderen zijn tot de ergste dingen in staat, bedacht Amir. Ze begaan die zonder erbij stil te staan.’ Er wordt hun met geweld te verstaan gegeven dat ze naar Turkije of Afrika moeten gaan. Dat ze Europa links moeten laten liggen. Maar zelfs in dit opgehitste groepsverband zit toch nog iets van een geweten, van stoer weggelachen schaamte. Ze taaien af wanneer ze het litteken zien van de Palestijn. Een litteken van een voor geld verkochte nier. Een bekend verhaal, maar, zoals gezegd, elk onderwerp wordt door Šindelka toch net even anders aangepakt. De beschrijving bijvoorbeeld van een bijna geautomatiseerde productielijn van auto’s. Mens en machine zijn hier inwisselbaar. De hand die een onderdeeltje plaatst wordt een personage. Terug in de eigen tijd van de vluchteling middels een computergame. De implementatie in het verhaal werkelijk een vondst.

Materiaalmoeheid is contrastrijk. De oudere broer wordt met naam genoemd, zijn broertje wordt alleen aangeduid als ‘de jongen’. De jongen die zich overduidelijk in barre weersomstandigheden bevindt, die ook letterlijk de kou moet trotseren. (Een mooi gebaar van een zwerver, de waarlijke non-conformist, waar desondanks op neer wordt gekeken, die hem een sportschoen geeft. Een afgetrapt, reeds lang weggeworpen exemplaar, maar desondanks het symbool van menselijkheid, mededogen.) 

Šindelka verwerkt lichtjes een rampzalige gebeurtenis uit 2015, toen eenenzeventig voornamelijk uit Syrië afkomstige vluchtelingen stikten in een vrachtwagen langs de Oostenrijkse snelweg. Een drama dat mogelijk voorkomen had kunnen worden doordat het Afghaans-Bulgaarse smokkelnetwerk werd afgeluisterd door de Hongaarse veiligheidsdienst, maar door vertaalproblemen niet op tijd werd onderkend. (De Hongaren die hard tegen vluchtelingen optreden, maar ook tegen smokkelaars.) De bijrijder drong aan dat ze zouden stoppen, maar de bestuurder wilde ondanks het geschreeuw en gebonk doorrijden tot in Duitsland, ‘omdat zijn vracht er anders vandoor zou kunnen gaan’. 

Materiaalmoeheid is – je valt als vanzelf in herhaling – een indringende, melodieuze analyse van de tijdsgeest. Het bewijs van ons bestaan, desnoods via die zak met botten, spieren, bloed, water, stront en pis. Het enige dat ons samen met de rede ter beschikking staat om de krappe tijdspanne die ons gegeven is te overbruggen. En evengoed kun je deze roman langzaam proeven vanwege de prachtige stijl, de licht verschoven observaties van de dichter in Šindelka – ‘Er kwam een einde aan het bos. Preciezer gezegd: het bos was gaan liggen.’ ‘Het roterende blauwe lemmet van het zwaailicht dat bomen velde.’ –  en de ongekunsteld ingebedde aforismen. Een groep van vluchtelingen zit om een laadpunt voor mobiele telefoons. Het moderne kampvuur. ‘Een telefoon is een apparaat waarmee je de wereld duizendmaal kan verkleinen.’

Dat geldt ook voor een roman als Materiaalmoeheid, terwijl het tegelijkertijd een gigantisch vergrootglas is. Europeanen verdragen gebrek aan controle over de grenzen en de toestroom van migranten heel slecht. Het bestrijden van mensensmokkel staat daarbij voorop, met het idee dat zij, en zij alleen verantwoordelijk zijn voor het fenomeen bootvluchtelingen. Er worden daarnaast allerlei politieke lapmiddelen bedacht, zoals de deal met Turkije. Een mooie pleister op de wond, waarbij gemakshalve vergeten wordt dat onderdeel van het convenant is dat er meer opname en herverdeling zou plaatsvinden van migranten in Europa. De illusie van een sterke buitengrens is de angstige mens kennelijk al genoeg.

Guus Bauer

Marek Šindelka – Materiaalmoeheid. Das Mag, € 19,99.