Goeienavond, dingen hier op aarde

Zoals bekend gaat het in de hedendaagse, westerse politiek – en dus ook in de hedendaagse westerse maatschappij; de politiek is een afspiegeling van de maatschappij en vice versa, ze beïnvloeden elkaar – samengevat om pluriformiteit tegenover uniformiteit, openheid tegenover geslotenheid, flexibiliteit tegenover starheid. Idealiter zou de universiteit de voorhoede moeten vormen aangaande de pluriformiteit, openheid en flexibiliteit, want goed beschouwd is studeren een supranationale activiteit; stel je voor dat de universiteit c.q. de wetenschappen zich zouden beperken tot de landsgrenzen. De weerzin tegen het Engels als voertaal op universiteiten is begrijpelijk en misschien niet geheel onterecht, maar het kan ook gemakkelijk een excuus worden voor bekrompenheid. Dat bekrompenheid niet aan de poorten van de universiteit voorbijgaat, werd afgelopen weekend duidelijk door een artikel in Trouw over de ervaringen van buitenlandse studenten aan de Rijksuniversiteit Groningen die geconfronteerd worden met vooroordelen van hun autochtone medestudenten. Het beeld dat uit het artikel oprijst van de populatie autochtone studenten is er een van onwetendheid en het ergste is nog wel dat men er trots op lijkt te zijn. Daarnaast is het vooral lachen geblazen. Zo kreeg een Mexicaanse toen ze vertelde dat er in haar land geen treinen rijden de vraag: ‘Dus je reist per ezel?’ Waarom alle omstanders moesten lachen. Een Indonesische jongeman wordt belachelijk gemaakt vanwege zijn aziatische uiterlijk: ‘En als je het niet grappig vindt, is het jouw fout’, zegt hij daarover. Nederlandse humor anno 2018 in een notendop: als je niet meelacht om een kwetsing, dan heb je gewoon geen gevoel voor humor.

Volgens een onderzoek onder ruim driehonderd internationale studenten kreeg meer dan de helft van hen te maken met ‘negatief-stereotype opmerkingen’ door Nederlandse studiegenoten: ‘De opmerkingen gaan van smakeloze nazigrapjes jegens Duitsers tot de vergelijking met de slecht Engels sprekende schoonmaakter Consuela (‘I clean toilet’) van Mexicaanse komaf uit de cartoonserie Family Guy.’ Maar, zo meldt Trouw, het is niet ‘gemeen’ bedoeld van de studenten. Nee, het is gewoon een grapje – lekker lachen. Rector Elmer Sterken noemt de uitkomsten van het onderzoek echter ‘zorgwekkend’ en zegt: ‘Als het niet goed gaat met de inclusiviteit, dan gaat het niet goed met de universiteit.’ Hetzelfde geldt voor een land; als de inclusiviteit er niet is, dan is de veiligheid niet gewaarborgd en staat destructie op de stoep. Gedragswetenschapper Ernestine Gordijn merkt op dat ‘vanuit verschillende oogpunten naar mensen kijken juist voor academici van groot belang is.’ Een basiscompetentie van een student, maar onder Nederlandse studenten kennelijk niet meer.

In de inleiding van Barnabooth, uitgegeven door Uitgeverij Vleugels, een van de meest exquise uitgeverijen, van de mij tot voor kort onbekende Valery Larbaud (1881-1957) schrijft vertaler Paul Claes dat Larbaud het tegendeel is van de ‘arme, Franse dichter op een Parijse zolderkamer’. Claes doelt op de zogeheten poète maudit (Baudelaire, Rimbaud, et cetera). Door een erfenis – Larbauds vader was een apotheker, die schatrijk werd door een bron in Vichy – kon hij een luxeleven leiden. Vanwege zijn broze gezondheid bezoekt Larbaud kuuroorden en ‘reist als een dandy’ door Europa; lange verblijven in Engeland, Spanje en Italië. Hij was polyglot en maakte vertalingen (een ‘superieure vorm van kritiek’ volgens hem) en schreef romans, essays en gedichten. In eerste instantie koos Larbaud voor het heteroniem Archibald Olson Barnabooth, een ‘kosmopolitische miljardair’: ‘Zoon van een Zuid-Amerikaanse kolonist van Scandinavische afkomst, geboren in Peru, tot Amerikaan genaturaliseerd in New York […] spreekt Spaans en Engels, maar schrijft het liefst in het Frans.’ In 1908 verschijnt in eigen beheer een bundel in een oplage van honderd exemplaren getiteld Poèmes par un riche amateur (Gedichten door een rijke liefhebber) en onder de naam X.M. Tournier de Zamble schrijft Larbaud een biografie van Barnabooth. Het gaat om een ‘wereldreiziger in een decor van luxetreinen, oceaanstomers en internationale hotels die zich overal vervreemd voelt en een verwend kind vol onvervulbare verlangens blijft,’ aldus Claes.

Barnabooths poëzie is niet uitsluitend materialistisch, hij dicht dat hij door ‘astrale invloeden’ wordt omgeven en dat de geluiden van de luxetrein zijn ‘onuitspreekbare bestaan uitspreken’; zijn ‘kinderlijke Bestaan’ wil niets anders dan ‘eeuwig hopen op onbestemde dingen.’ Op 54-jarige leeftijd wordt Larbaud getroffen door een hersenbloeding, verkoopt zijn ‘legendarische bibliotheek’ en verzorgt zijn tiendelige verzamelde werken. Zijn ‘doorgroefde gezicht’ mag dan meer en meer lijken op een ‘dodenmasker’, en hij leest enkel het woordenboek Larousse, schrijft Claes, maar hij heeft alles doorschouwd. Het zinnetje dat hem tijdens zijn laatste levensjaren ‘in de mond bestorven ligt’ is: ‘Bonsoir les choses d’ici-bas’ (Goeienavond, dingen hier op aarde). Letterlijk vertaald misschien: ‘Goeienavond, dingen van hier beneden.’ Verscholen achter het masker van Barnabooth keek Larbaud dwars door alle luxe en aardse schoonheid heen om ons te wijzen op ‘de gesmade, miskende, verbannen, Menigvuldig raadselachtige, Onzichtbare Schoonheid.’ Dat echte schouwen begint met onthechting, alleen zo kan de ziel de weg naar de hemel vinden, zo staat geschreven in ‘De sneeuw’. Larbaud merkte op dat ‘de echte biografie van een auteur voor de helft bestaat uit de boeken die hij heeft gelezen.’ Dat geldt ook voor lezers, dus om het leven van de autochtone studenten aan de Rijksuniversiteit Groningen te verrijken zou deze aardse én bovenaardse poëzie van de kosmopoliet Barnabooth verplichte kost moeten worden aldaar. De internationale studenten redden zich wel.

Johannes van der Sluis

Valery Larbaud – Barnabooth (tweetalig), vertaald uit het Frans, ingeleid en van eindnoten voorzien door Paul Claes, Uitgeverij Vleugels (Bleiswijk, 2018), 48 pagina’s, € 20,85.

(Afbeelding: Wikimedia commons)