De flexibiliteit van de overlever

De hoofdpersoon Nami in de roman Het meer van de Tsjechische schrijfster en vertaalster Bianca Bellová (1970) volgt ‘de universiteit van het leven’ in een land dat verdacht veel weg heeft van een der voormalige Sovjetrepublieken. Maar de schrijfster houdt de plaatsbepaling fijn in het midden, hetgeen de universaliteit uiteraard ten goede komt. Er zijn kamelen, er is een woestijn, een museum met archieffoto’s van de autochtone vissersvrouwen die halfnaakt met harpoenen vissen vangen. Nami behoort in elk geval tot een ‘stam’ van buitenstaanders. De Russen zijn de overheersers, die in een wijk met flats wonen met satellietschotels.

Nami groeit op aan de rand van een langzaam verdwijnend meer. Een meer dat eens velen van nering voorzag, maar dat totaal is uitgewrongen, zo goed als leeggevist, vergiftigd, dat zich terugtrekt, zich verwijderd van de mens. Wanneer je erin zwemt krijg je vreselijke uitslag. Het meer als een metafoor voor een langzaam verziekte maatschappij. De vrouwen hebben zorgen, proberen de boel nog een beetje bij elkaar te houden. De mannen hebben wodka. De kinderen moeten snel zelf een weg vinden. Geen tijd voor gepamper.

De roman is opgebouwd in vier delen, Nami als kiem, als larve, als nimf, als imago. Hij is een insect, waarschijnlijk de vrucht van een verkrachting, zijn moeder iemand die in het dorp ‘een reputatie’ had. In een dergelijke kleine gemeenschap heb je natuurlijk al snel een stempel. Iemand moet de schuld krijgen van de misoogsten van het leven. Zijn vader zou volgens de dorpsroddel om het even wie kunnen zijn. Nami wordt opgevoed door zijn opa en oma. Wanneer Nami als kleuter tegen ‘de enige boom die ze hebben’ hamert, roept opa dat hij mazzel heeft dat hij geen vader heeft, die zou hem een pak slaag geven. ‘Dat idee, een echte vader te hebben, lijkt hem wel wat!’ De afstraffing zou hij graag op de koop toenemen.

Er hangt een mythische sfeer in de roman, de tekst wordt erdoor gedragen. De doden worden meegegeven aan de Geest van het Meer, en tegelijkertijd zijn alle hang-ups van de moderne tijd aanwezig. Het idioom is rauw, recht uit het leven gegrepen. Bij het verhaal van deze buitenstaander(s) zou mooipraterij niet passen. Maar de taal is wel degelijk ook fijngeslepen, zonder dat het opgelegd is. Bellová doseert de beelden bekwaam. ‘De uniformen die aan de waslijn in de wind wapperen, blijven op bepaalde momenten tijdens hun vlucht even stil hangen en brengen dan een militair eresaluut aan De Staatsman.’ De combinatie van ruwe, alledaagse taal, fijnzinnigheid en atmosfeer zorgt voor een evenwicht, voor een drive, voor een sterk verbond met de levensloop, met de verkenningstocht van Nami.

In deze setting past ook een laconieke omgang met de dood. Opa en zeven andere vissers komen op een dag niet terug van een vistocht op het meer. De muil van de Geest moest kennelijk weer worden gevuld. Het is de zekere terloopsheid waarmee het verhaal verteld wordt, dat juist zorgt dat het beklijft. Op het plein in het dorp staat het standbeeld van ‘De Staatsman’, die met geheven hand de inwoners van het rijk de juiste weg wijst. Of eerder ooit heeft gewezen en nu alleen nog dient als doelwit voor besmuikte grappen, als symbool van onderdrukking. Vul maar een naam in. Waarom zou je ook benoemen. Grote roergangers zijn inwisselbaar, net als hun ideeën.
Het megalomane dat onherroepelijk tot chaos, tot verval leidt. Zo staat er een enorme schotelantenne op een sokkel buiten het dorp, gebouwd in de tijd dat de machthebbers er nog zeker van waren dat ze van planeet naar planeet zouden vliegen. Nu is het beton vol gekalkt met afbeeldingen van genitaliën, zakt de schotel jaar na jaar meer om ‘als een verlepte zonnebloem’, tikt de losse bedrading tegen de roestende bedrading ‘net of buitenaardse wezens eindelijk bezig zijn signalen te sturen.’

Bellová stelt tegenover dit alles, op zeer overtuigende wijze, de ontluikende lichamelijkheid van de jongen. Het meer is sowieso heel organisch. Zaza, op dat moment ook veertien jaar oud, zit samen met Nami bij de schotelantenne. Hij ziet de fijne haartjes die haar hals en armen bedekken in het zonlicht goud kleuren. Nami moet zich op zijn buik omdraaien. Hoe herkenbaar, hoe roerend, hoe weinig de onervaren jongeling aan stimulatie nodig heeft.

En dan gaat ook oma naar de Geest van het meer en neemt de voorzitter van een of ander volkscomité het huisje in. Voor Nami is er alleen nog plaats in het kippenhok. ’s Nachts wordt hij daar opgesloten. Maar hij wordt sterker, zijn spieren groeien en hij breekt letterlijk en figuurlijk uit, spreekt vaak met Zaza af in het bos. Op die manier is hij getuige van haar verkrachting door twee Russische soldaten onder bedreiging van hun machinegeweren. Nami neemt de benen, legt de schuld van deze misdaad ook gedeeltelijk bij Zaza, in de geest van de dorpsmentaliteit, waar hij haar van de vernedering nadien had kunnen redden.

Nami gaat naar de grote stad. Hier schetst Bellová een sterk beeld van de steeds groter wordende kloof tussen arm en puissant rijk. Hij leeft er aanvankelijk op straat, werkt als sjouwer in de haven en als asfalteerder. Als gastarbeider wordt hij zwaar onderbetaald en gehuisvest in een vlooien- en wantsenparadijs. Totdat hij door een van de rijken wordt opgepikt als huishulp. Vol verwondering bekijkt Nami de luxeartikelen die voor velen gewoon zijn. Van een douche had hij gehoord, maar dat er meer dan af en toe een dun straaltje uitkomt, wist hij niet. Nami is jong, past zich snel aan. De flexibiliteit van de overlever. Maar hij heeft toch een geweten, weigert mee te doen met een ‘safari’ waarbij de rijken dieren afschieten op een eiland in het meer. Dieren die daar zijn achtergebleven nadat een laboratorium waar proeven werden gedaan met toxinen werd gesloten.

De gevolgen van de neergang van een imperium. De angst voor ziektes, de angst van de rijken voor aantasting van hun status quo. Nami leeft volgens een simpel adagium: je moet altijd klaar zijn om te vechten of te vluchten. Via via komt hij terecht in een ander dorp, alwaar zijn moeder zou wonen. Bellová verwerkt op aanstekelijke wijze een opstand aldaar van de autochtonen tegen het regime. Ze willen op vrijdag vrij voor het gebed. Ze beginnen een moskee te bouwen. Maar die wordt, het drinken van wodka blijft een van de belangrijkste bezigheden, niet afgemaakt. Het bouwwerk leunt scheef. ‘De mannen vergeten echter niet te benadrukken dat dit wel in de richting van Mekka is.’

Het meer is een zeer originele zoektocht naar afkomst, naar een onbekende vader en moeder, geschreven in een dwingende toon met veel onderhuidse, ‘gewiekste’ humor, een machtige leeservaring over een wereld op drift. Voor de waarheid zal Nami in het verleden moeten duiken, letterlijk en figuurlijk.

Guus Bauer

Bianca Bellová – Het meer. Vertaald door Kees Mercks. De Geus, Amsterdam. 208 blz. € 18,99.