Ik ben een totale balling

Het was zover: in de meivakantie zou ik voor het eerst met een cruise meegaan. Mijn ouders zijn cruise-fanaten sinds hun pensionering – een vriend van me noemde hen goedmoedig ‘freaks’ toen ik vertelde dat ze in Duitsland woonden – en ze waren zo vriendelijk het hele gezin, inclusief aanhang, uit te nodigen. Vanuit mijn tweede thuisland Italië richting mijn geliefde Griekenland en dan weer terug via Kroatië. Mijn zwager heeft Kroatische roots, en in Kroatië was ik nog nooit geweest, dus ik was benieuwd: Split en Dubrovnik. In een eerdere bijdrage over de Griekse dichter-diplomaat Seferis, die het dichten als ‘zien’ opvatte, wat me een juiste benadering van het fenomeen poëzie lijkt – dichters zijn zieners, ze zien wat anderen niet zien – merkte ik op dat het een legendarische reis zou worden en na alles wat er inmiddels is gebeurd en wat ik heb gezien op de boot kan ik zeggen dat die woorden niet ijdel waren. (In het verleden heb ik weleens woorden ijdel gebruikt, maar die tijden zijn voorbij.) In Venetië, waar we zouden inschepen, besloot ik uiteindelijk níet Nocturne van d’Annunzio te gaan lezen, die het daar blind had opgetekend, want naast het feit dat ik hartkloppingen wilde voorkomen – zie mijn vorige bijdrage over Il Vate – wilde ik me volledig richten op mijn familie, want ik was op eerdere reizen samen, hoewel ik toen nog niet volwassen was, dus mij kan niets worden verweten, te vaak afwezig geweest. Daarin lijk ik op mijn vader, die eigenlijk altijd afwezig is; dat heb je met theologen, die denken alleen maar aan de Eeuwige. Het wordt me overigens steeds duidelijker dat de problemen op deze wereld ontstaan doordat mensen zich niet met zichzelf en hun eigen familie bemoeien maar met zaken die hun niet aangaan, oftewel ‘Il faut cultiver notre jardin’, zoals Voltaire opmerkte aan het einde van Candide, wat geen pleidooi is voor apathie, integendeel, het is een oproep tot het nemen van verantwoordelijkheid. De zaken kunnen je wel aangaan, maar je moet je er bewust van zijn dat er veelal sprake is van projectie. En vooral ook angst: de grond van alles. Als je dat eenmaal inziet, dan worden veel zaken duidelijk.

Over angst gesproken, mijn vader vertelde me dat de boot een crisissituatie betekende, want men heeft voortdurend het gevoel dat men ‘met man en muis’ kan vergaan. Eigenlijk is daarmee de (cruise)boot een metafoor voor het leven, deze wereld, want daar zijn sommige mensen ook voortdurend bang om ten onder te gaan, en als de angst buitensporig is, projecteert men dat op de hele wereld, zie de bekende apocalyptische scenario’s. We gingen ook nog eens met Costa, het bedrijf van de ramp, die, als ik afga op het verhaal van een collega op school, werd veroorzaakt door het feit dat de kapitein zijn minnares wilde groeten, een concreet voorbeeld dat je je beter niet kunt inlaten met minnaressen, tijdens je werk althans, en je op jezelf en je eigen familie moet richten, want het kan de eigen ondergang, en die van anderen, betekenen. Angstige mensen zouden hebben geweigerd om met Costa te gaan varen, maar, ook al is angst mij niet vreemd, ik vermoedde dat de veiligheid juist ná een ramp is gegarandeerd. Aan het begin van de reis was het de bedoeling dat de veiligheidsinstructies werden doorgenomen. Hier werd streng op toegezien en omdat ik niet zit te wachten op standjes van personeel, ook al had ik een sympathieke cabin boy uit Honduras, besloot ik de tweede oproep niet naast me neer te leggen. Het was een amusante aangelegenheid. We keken een video en enkele dames maakten zich vrolijk. Zo moet inderdaad de mogelijke eigen ondergang tegemoet worden getreden: blijmoedig. Waaraan kan worden toegevoegd dat de lach vooral angst verraadt.

Tijdens de bootreis las ik als ik me terugtrok in mijn hut, dat voelde soms als noodzakelijk, De solidariteit van de schok van Dennis de Gruijter, een mooi maar niet eenvoudig boek over het Europese project waarin ook over de crisis wordt gesproken en dat op het nachtkastje zou moeten liggen van politici en bestuurders en alle personen die zich bezighouden met Europa als supranationaal project, ook de tegenstanders; helaas leven we niet in een ideale wereld. Gelukkig niet trouwens, anders zou het een nogal saaie aangelegenheid worden.
Teruggekomen in Venetië leek het me tijd voor Het huis van de drenkelingen van de Cubaanse cultschrijver Guillermo Rosales (1946-1993). Een kenmerk van een cultschrijver, een uitgeversterm, is dat hij doorgaans zelfmoord heeft gepleegd en Rosales vormt daarop geen uitzondering. Zijn leven in de Verenigde Staten bracht hij voornamelijk door in psychiatrische ziekenhuizen vanwege zenuwinzinkingen en daarnaast armoedige hotels en goedkope appartementen. Er was sprake van schizofrenie met de daarmee gepaard gaande onvoorspelbaarheid, kortom een gecompliceerd persoon. Hij had verschillende baantjes, onder andere leraar, bouwvakker, kantoorbediende, scenarioschrijver voor radio en televisie en medewerker van verschillende tijdschriften. In haar nawoord met de fraaie titel ‘Guillermo Rosales of de intellectuele woede’ schrijft Ivette Leyva Martínez dat hij zijn manuscripten verbrandde of anderszins vernietigde zodat daarvan weinig is overgebleven. Zijn moeder schijnt zijn werk ‘achter slot en grendel in een kast’ te hebben willen bewaren, maar dan sloopte hij gewoon de achterwand om de manuscripten alsnog te vernietigen, schrijft Martínez. Als persoon was hij zoals duidelijk mag zijn niet minder ontvlambaar. ‘Ik heb nooit iemand gekend die zo zelfdestructief was’, merkte zijn zus Leyma op. ‘Hij was een fel brandende vlam die elk moment kon doven, alleen wisten we niet wanneer’.

Maar wát een roman, ontsnapt aan de vlammen, ligt er nu voor ons. Om een boek met een dergelijke titel op de boot te lezen leek me iets teveel het tarten van het noodlot, dus ik bewaarde het voor het vasteland in de veilige omgeving van een Jezuïetenklooster, dat overigens uitkeek op het begrafeniseiland van Venetië, waar onder anderen Brodsky en Multatuli’s echtgenote liggen. (Ik wil niet ijdel zijn, maar een vriendelijke tip voor eventuele nabestaanden: mij lijkt het ook een zeer aangename laatste rustplaats.) Zoals d’Annunzio hartkloppingen bij me veroorzaakte, zo deelde Rosales voortdurend klappen uit; Guus Bauer had het er al over in zijn bespreking. Of revolverschoten, het begint meteen bij de eerste zin, die het einde al aankondigt: ‘Buiten op het huis stond boarding home, maar ik wist dat het mijn graf zou worden.’ En de zin waarin de totale ontheemding is uitgedrukt: ‘Ik ben een totale balling.’ Het vertelt het verhaal van ene William Figueras, een Cubaanse schrijver die in een inrichting (een ‘tehuis voor mensenlijk afval’) in Miami belandt en zijn verhaal doet. Arnon Grunberg, de schrijver die net als wijlen Menno Wigman de psychiatrie serieus nam, werd verweten dat hij het lijden niet zag in de inrichting, een opmerking van een psychiater die hem pijn had gedaan, wat zou uitmonden in zijn beste roman tot nu toe: Moedervlekken. Een illustratie van het feit dat ware romans een pijnlijke geboorte kennen.

De inrichting waar Grunberg verbleef, was een hotel of beter gezegd een vakantiepark vergeleken met wat we hier aantreffen. Dit is het type inrichting dat we kennen uit One Flew over the Cuckoo’s Nest, maar dan zonder de sluipende agressie, bij Rosales gaat het om onverhulde, pure agressie. Als men denkt dat dit een type inrichting uit het verleden is, dan heeft men het mis. Toen ik met mijn (ex-)schoonvader in Montevideo naar tv aan het kijken was een programma over allerlei misstanden, zagen we een documentaire over een inrichting in Uruguay dat net zo goed een inrichting uit de negentiende eeuw had kunnen zijn – of een concentratiekamp. Geen onzinnige vergelijking, want de inrichting ís in zekere zin een concentratiekamp, alles wordt namelijk gereduceerd tot de basale dingen des levens, of zoals het in het nawoord staat, de ‘primitiefste routine’: ‘eten, slapen, je behoefte doen, neuken.’ Een overzichtelijke wereld, inclusief beulen, de beul bij Rosales heet Curbelo. Niet ontoevallig werden psychiatrische patiënten ook door Hitler vernietigd. Rosales lezen is recht in de gapende afgrond van de vernietiging kijken. Dat is noodzakelijk om iets van het leven te begrijpen, maar bij dezen is men gewaarschuwd.

In de laatste jaren ging Rosales lichamelijk en mentaal sterk achteruit. ‘Hij trok van tehuis naar tehuis’, schrijft Martínez en ten slotte woonde hij in het noordwesten van Miami in een appartement dat zo spartaans was dat het wel een monnikencel leek. Hij praatte niet meer rechtstreeks tegen zijn vrienden, maar las hun brieven voor die hij aan hen had gericht. In 1987 was hem nog een prijs toegekend door Octavio Paz. Rosales was euforisch bij de prijsuitreiking. ‘Op de foto’s poseert hij in een gehuurde zwarte smoking, die ruim om zijn magere lichaam valt, te midden van de bekende figuren uit het intellectuele wereldje van Miami. Er speelt een flauwe glimlach om zijn lippen,’ zo vertelt Martínez, die een verband legt tussen ‘het ongunstige culturele klimaat van Miami’ en zijn zelfmoord. Ze gaat echter voorbij aan het feit dat sommige mensen – schrijvers zijn soms net mensen – simpelweg niet te redden zijn. Waarom? Omdat ze de maffia hebben geïnternaliseerd, oftewel zelfhaat; naar binnen geslagen woede. Maffia kan een eufemisme zijn voor familie, en in het geval van Rosales de Cubaanse staat van indertijd.

Toen een van Rosales’ goede vrienden was overleden, belde Rosales maandenlang een andere vriend om 11 uur ’s ochtends met de aankondiging dat hij zelfmoord ging plegen. ‘Ik geloofde niet dat hij het uiteindelijk echt zou zou doen,’ merkte die vriend op, reden om de meest groteske signalen serieus te nemen. De meeste Cubaanse critici schijnen Rosales’ werk niet te kennen ‘of hebben het niet begrepen’, laat Martínez nog weten. Op de ochtend van 6 juli 1993 was het zover: hij zette een revolver tegen zijn slaap. Zijn as ‘ligt in de warme schoot van Miami’, aldus Martínez, ‘die oppervlakkige en onverschillige stad waar ook het oog van God diep doordringt, en oordeelt, straft en vergeeft,’ zoals Rosales schreef. Dat hij moge rusten in vrede, maar als je Rosales’ leven goed in ogenschouw neemt, dan lijkt hij dood beter af dan levend. In een eventueel nieuw leven, een leven na de dood, is hem hopelijk een mooier leven gegund.

Johannes van der Sluis

Guillermo Rosales – Het huis van de drenkelingen. Vertaald uit het Spaans door Arie van der Wal. Atlas Contact, Amsterdam. 160 blz. € 19,99.

Eerder verscheen deze recensie van Het huis van de drenkelingen op Tzum.

(Afbeelding: Wikimedia commons)