11 april jl. hield Dennis de Gruijter een zogeheten ‘Kroegcollege’ over de Tsjechische filosoof Jan Patočka in een kroeg aan de Zwaanshals te Rotterdam. Daar wilde ik bij aanwezig zijn want alles wat uit Tsjechië komt interesseert me en Tsjechische literatuur en filosofie in het bijzonder. Lezers die mijn liefde voor Hrabal kennen, kennen ook mijn hrabaleske dorst, dus het nuttige kon met het aangename worden verenigd. De Gruijter sprak goed, en voor de vuist weg. Ik was onder de indruk. Zijn boek had ik toen nog niet gelezen, maar het was een uitstekende inleiding, al kon ik enige scepsis niet onderdrukken, het moet gezegd, want De Gruijter sprak met aangename maar ietwat populistische flair over ‘kritisch zijn’, en ik vermoedde gratuite filosofie, losgezongen van onze realiteit. Niets bleek minder waar toen ik zijn boek las; zijn boek was wat in uitgeverskringen heet ‘urgent’. In het verleden heb ik volgens mij het verlangen uitgesproken om boeken in zijn geheel te citeren, De Gruijters De solidariteit van de schok is zo’n boek. Geen gemakkelijke kost, beter gezegd complexe materie, daarom een kort interview ter inleiding en voor wat toelichting c.q. concretisering. We besloten te tutoyeren.

Dit weblog heeft als sympathieke stelregel dat de naam Derrida één keer mag vallen, want de moeder van de hoofdredacteur, Coen Peppelenbos, moet het kunnen, beter gezegd willen lezen. In je boek maak je melding dat Patočka door Derrida een ‘christelijke filosoof’ wordt genoemd of iemand die ‘op het punt stond er een te worden’. Wat maakt Patočka eventueel tot een christelijk filosoof en wat doet hem ervan afwijken?

Laten we moeder Peppelenbos niet teleurstellen!
Volgens Patočka heeft het christendom een belangrijke rol gespeeld in de ideeëngeschiedenis rondom de zorg voor de ziel. De mens ziet zichzelf voor het eerst als een immer schuldige en dus moreel verantwoordelijke persoonlijkheid in het aangezicht van God. Omdat verantwoordelijkheid, plicht en opoffering zo’n belangrijke rol spelen in zijn filosofie menen sommigen dat het hier om een christelijke denkbeweging gaat, of dat Patočka die kant opgaat.
In de context van Patočka’s overige werk is dit natuurlijk onzin. Zijn fenomenologie is – net zoals dat van ‘existentialisten’ als Sartre, Camus en Merleau-Ponty – atheïstisch. De ziel is het vermogen van de mens te kunnen kiezen voor vrijheid, onze alledaagse wereld te kunnen ontstijgen en de wereld op een nieuwe wijze te kunnen ervaren. Het is het vermogen je te bevrijden van alledaagse onderdrukking, of die nu komt in de vorm van verslaving aan spullen of politieke dictaturen.

Wat ik vergeten was te vragen – voordat we verdergaan met Patočka – je bent stadsfilosoof van Gouda. Wat doet een stadsfilosoof precies? Zorgt hij voor de ziel van de inwoners? Zo ja, hoe doet hij dat?

Stadsfilosofie is een praktijk waardoor het filosofische denken zichtbaar en toegankelijk wordt voor de stedelingen. Het is een interactieve praktijk, want door gezamenlijk te reflecteren en te argumenteren over kwesties zorgen mensen niet alleen voor hun eigen ziel, maar ook voor die van de ander.
Je merkt dat er een grote behoefte is om met elkaar over betekenisvolle vragen in gesprek te gaan. Een filosofische lezing of een praatje is eenrichtingsverkeer en voldoet maar ten dele. Een stadsfilosoof begeleidt filosofische gesprekken maar kan ook als een soort makelaar voor activiteiten optreden.

Duidelijk. Terug naar Patočka. Nog even over dat fenomenologie uit het eerste antwoord dat je gaf; ik betwijfel of dat meteen duidelijk was voor niet-ingewijden in de filosofie. Patočka wordt de ‘fenomenoloog uit Praag’ genoemd. Kun je dat verduidelijken cq uitleggen? In je boek doe je dat volgens mij fenomenaal aan de hand van koffie.

In de 19e eeuw zijn de natuurwetenschappen, en in het bijzonder de wiskunde, zo succesvol dat ze doorslaan in het idee dat de abstracte wereld van formules en modellen ‘echter’ is dan de alledaagse leefwereld waarin wij wonen. Dus de bak koffie die jij ’s ochtends in je kamerjas drinkt is ‘niets meer dan’ een chemische substantie die uit moleculen en atomen bestaat. Hoe jij die koffie ervaart is slechts subjectief, een soort van illusie, een dingetje in je brein. Daar kun je niets zinnigs over zeggen.
De fenomenologie is een reactie op dit ‘neutrale’ wereldbeeld. Het wil onderzoek doen naar concrete mensen in hun concrete leefwereld en bovenal de dingen om ons heen herstellen tot concrete zaken die echt en betekenisvol zijn. Die zaken worden ‘fenomenen’ genoemd, in de zin van iets dat zich manifesteert of zich aan ons op een bepaalde wijze laat zien. Fenomenologen willen begrijpen hoe en waarom fenomenen zich op een bepaalde wijze manifesteren en dus wel iets zinnigs zeggen over hoe je ze ervaart. Dit verlangen veroorzaakte een storm van ideeën, enthousiasme en creativiteit en is voor mij nog steeds hét hoogtepunt van de filosofie van de 20e eeuw.

Patočka is naast een fenomenologisch denker ook een radicaal denker, waaraan moet worden toegevoegd dat het bijvoeglijk naamwoord ‘radicaal’ hier niet gratuit is gebruikt. Kun je uitleggen hoe hij vanuit of via de fenomenologie op zijn radicale denkbeelden is gekomen? Zou je dit, om het weer niet te abstract te maken, willen illustreren aan de hand van voorbeelden uit zijn denkwereld? Misschien het fenomeen Europa aangezien dat zijn filosofie hoogst actueel maakt?

Fenomenologie zelf is een radicale filosofie, het wil terug naar de wortels van onze beleving van de wereld. Patočka doet dat door naar de wortels van Europa als idee terug te keren. Wat hij daar vindt is een breuk met de traditionele, mythologische wereld van de Grieken. Met de gelijktijdige opkomst van de politiek en filosofie in de stadstaat Athene ontstaat fraglichkeit, een bevragende houding die alles en iedereen kritisch onderzoekt. Sindsdien ervaren we de wereld als een probleem dat opgelost moet worden.
Dit streven moeten we weerstaan, meent Patočka. We moeten de wereld als probleem behouden, want juist omdat er geen van bovenaf gegeven betekenis is krijgen we de ruimte om vrij en verantwoordelijk te kunnen leven.
Natuurlijk is het zo dat door de gehele geschiedenis heen pogingen zijn ondernomen het problematische van de wereld wel op te lossen. In de 20e eeuw door technologie, ideologie, kapitalisme en totalitarisme. We moeten zulke oplossingen kritisch ondervragen en weerstaan. Dat hoeft geen groots gebaar of verhaal te zijn. Patočka zelf tartte het regime door ondanks een reisverbod naar Bulgarije te gaan om een filosofie congres te bezoeken. Dat had nare consequenties, maar het signaal dat hij daarmee gaf was duidelijk: je hoeft niet te gehoorzamen, je hoeft het spel niet mee te spelen. Realiseer een authentieke vrijheid door de banale machinaties van de macht te weerstaan.

De crisis omarmen in plaats van ontvluchten dus. Authentieke vrijheid, dat veronderstelt ook een nep-vrijheid. Welk politiek systeem garandeerde volgens Patočka de meeste authentieke vrijheid?

Voor Patočka kan een systeem een authentieke vrijheid per definitie niet garanderen, maar een systeem kan wel perspectief op een authentieke vrijheid bieden. Bijvoorbeeld, het ‘economisch liberalisme’ (zijn betiteling van kapitalisme) verwijst ons naar waarden als individualisme en vrijheid, maar op een halfslachtige wijze. Het systeem presenteert het als louter economische mogelijkheden, als twee kluiven die je krijgt als je hard werkt en doet wat je wordt opgedragen. Het is een passieve vrijheid die afhankelijk is van iets anders en beklijft niet zoals een actieve, authentieke vrijheid. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld godsdienst, feesten of rituelen. Ze bieden ons slechts vrijheid in de vorm van een tijdelijke ontlasting van alledaagse beslommeringen.

Toch nog even met betrekking tot het Europa anno 2018 en het huidige soevereiniteits-‘debat’ (natiestaten versus een supranationaal Europa), welke positie zou Patočka innemen in dat debat als hij nu nog zou leven?

Hij zou vooraleer een kritische distantie in nemen tegen diegenen die positie nemen in het debat, die strijden voor een ideologie, een politieke stroming of populisme, en zelf het debat proberen te begrijpen in het licht van de Europese ideeëngeschiedenis. Waarschijnlijk zou hij zowel de terugkeer naar de natiestaat als het verlangen naar een supranationaal Europa verklaren vanuit het problematische karakter van Europa, als een strijd om vrijheid die weer een perspectief op een authenticiteit mogelijk maakt, maar deze zelf slechts op halfslachtige, ondoordachte manier kan bieden.
Patočka zou het debat dus filosofisch doorvorsen, maar zich waarschijnlijk bezighouden met de concrete, alledaagse gevolgen van zo’n debat. Lokaal onrecht benoemen en je daar tegen verzetten.

Patočka behoorde tot de Charta 77-groep, samen met onder anderen Havel, schrijver en de latere president van Tsjechoslowakije. Feitelijk een Underground-groep, van wie illegale, zogeheten samizdat-geschriften circuleerden ten tijde van het communistische regime, de belangrijkste reden waarom ik je boek hier aan de orde wilde stellen. Je stipt de verhouding tussen Patočka en Havel aan in je boek, maar kun je iets meer vertellen over hoe zij met elkaar omgingen en elkaars werk beoordeelden?

Ik weet dat Havel een groot respect had voor Patočka en diens werk, reeds voor hij hem benaderde als derde woordvoerder voor Charta 77. Hoe Patočka naar Havels werk keek, weet ik niet echt. Voor sommigen was Havel het symbool van Patočka’s filosofie, een persoon die door het lot (of de omstandigheden) wordt geroepen een rol te vervullen of een idee te belichamen, zelfs tegen wil en dank. Havel pakte die rol op, zonder heroïek of hysterie. Maar hij liet vaak doorschemeren dat hij daar eigenlijk helemaal geen zin in had, hij wilde gewoon toneelschrijver zijn.
De dood van Patočka in 1977 maakte een grote indruk op Havel. Zijn essay ‘De macht van de machtelozen’ was opgedragen aan Patočka en staat vol verwijzingen naar diens teksten over leven in waarheid. Dit essay was één van de meest hoopgevende teksten voor dissidenten in het Oostblok en van grote invloed op de Poolse vakbondsleider Lech Wałęsa.
Tot aan zijn dood hoor je in de regels van Havels essays en interviews de stem van Patočka terug. Ze hebben elkaar nooit meer losgelaten, zo lijkt het.

Dennis, ik denk, nee ik weet zeker, dat we nog uren kunnen doorpraten, maar zullen we het hierbij laten en ons gesprek voortzetten op een middag in Gouda onder het genot van een (Tsjechisch) biertje of een kopje koffie met stroopwafel?

(de uitnodiging is aangenomen)

Johannes van der Sluis

Dennis de Gruijter – De solidariteit van de schok – Europa volgens Jan Patočka. ISVW Uitgevers, Leusden. 224 blz. € 19,95.

(Afbeelding: Wikimedia commons)