De mollenvanger had beet. Langzaam trok hij de klem uit de molshoop, haalde het zwarte, slappe mollenlijfje eruit en zette de klem op scherp weer terug. Met een nat oogje keek de man naar het dierenlijkje. Zijn andere oog was van glas, zei papa. Hij stopte het molletje in zijn tas en wiste een druppel van zijn neus. Ik vroeg wat hij ermee ging doen. ‘Daar maak ik mollensoep van,’ knerpte de mollenvanger. Vanaf die dag houd ik van mollen.