Blaffende honden hebben de instructies niet begrepen

De verhalenbundel De hondenschool van de Hongaarse schrijfster Edina Szvoren toont hoe moeilijk het kan zijn op te groeien en als familie samen te leven. Hoeveel inspanning het kost elkaar te verstaan, te kennen of zelfs gewoon maar te tolereren. Je ziet de onvermijdelijke barsten ontstaan tussen mensen die een groot van hun leven samen hebben doorgebracht. Een rode draad doorheen de verhalen is de vraag wat er zou gebeuren als al het sociaal wenselijke wegvalt. In ‘Naar het plein, naar beneden’ analyseert het hoofdpersonage haar buren in het flatgebouw:

Als we ons nu met z’n allen in de lift zouden proppen, zouden de verhoudingen scherper worden. We zouden bevriend raken of elkaar als wilde dieren te lijf gaan. Ik bedoel: we zouden als wilde dieren met elkaar bevriend raken.

Szvoren schrijft vaak vanuit het standpunt van een kind en doet dat zeer overtuigend. Ze toont momenten waarop hun denken frisser en scherper is dan dat van de volwassenen om hen heen, maar ook die waarop hun bevattingsvermogen hun blik begrenst. In ‘Hundeschule’ bijvoorbeeld beschrijft een kind de geluiden in het appartement waar ze met haar moeder woont:

De laatjes van het nachtkastje zwegen: er was iets wat ze afremde voordat ze dichtsloegen. Ook de lift braakte op de tweede verdieping de mensen in alle stilte uit, hoewel hij achter de kamer met de behangen deur onophoudelijk op en neer ging, net als vaders adamsappel. En moeders voetzolen: als die onder de deken van Liefdeskind gleden, woelden die geruisloos in het rond, als een mol.

Het kind is doof, maar voor haar zijn het de dingen die zwijgen.

Szvoren beschrijft haar personages vooral aan de hand van hun afwijkingen en eigenaardigheden. Volgens Szvoren zij we eigenlijk allemaal behoorlijk vreemd, het is maar kwestie van wie er het beste in slaagt dit te verbergen. In de worsteling van haar personages toont ze hun neuroses, fixaties en de geweldig contraproductieve manieren die ze hebben ontwikkeld om met het verleden om te gaan. Ze leven met de constante angst betrapt te worden op gedachtes of verlangens waarvan ze denken dat ze niet horen.

In ‘De dood van Em’, over een zoon die gelooft te weinig verdriet te hebben na het sterven van zijn moeder, beschrijft de zoon het als volgt: ‘De mensen zijn niet in staat te begrijpen wat het betekent om naar iets te verlangen wat slecht is.’ De meeste van Szvoren’s personages hebben last van hun geweten. In ‘Het is er niet, en laat dat ook maar zo’ bijvoorbeeld probeert een kind om te gaan met de drang haar broertje te pijnigen.

Wat de personages delen is een grote gevoeligheid voor wat er rond hen heen gebeurt; ze registreren veel, proberen de regels te vatten van wat er om hen heen gebeurt, maar slagen er niet in daar ook naar te handelen. Ze kijken met andere ogen en hun analyses zijn vaak even spitsvondig als absurd, hun denken even helder als verknipt. Het zijn eeuwige buitenstaanders in hun eigen leven. Zoals de vrouw in ‘De Kerpel’ haar gezin omschrijft: ‘De vader en de moeder zijn mijn ouders en als ik somber ben, voel ik niets gemeenschappelijks met hen. Dan is ook een voornaam vreemd, zoals die van mijn echtgenoot. Hoe alledaagser, hoe vreemder.’ Taal speelt hierin ook een grote rol, de uitspraak van namen, het gebruik van bepaalde woorden en zinnen, alles krijgt betekenis.

De verhalen van Szvoren roepen vragen op over wat we als normaal beschouwen. De taal waarin ze dit doet is scherp en spitsvondig. Ze heeft weinig woorden nodig om haar personages meedogenloos in beeld te brengen. Een paar heldere korte zinnen volstaan voor een volledige typering. Elk verhaal is bovendien rijk aan talige vondsten, zinnen die op zichzelf kunnen staan, maar nog intrigerender worden door wat volgt. Warm aanbevolen voor iedereen die het leven wel eens ervaart als een half geleverde Ikeakast waarvan de gebruiksaanwijzing ontbreekt.

Mara Matthyssens

Edina Szvoren – De hondenschool. Vertaald uit het Hongaars door Frans van Nes, De Geus, Amsterdam, 206 blz. € 18,99.