Een roman als een toverformule

Anderhalf jaar geleden publiceerde Harry Mulisch De pupil, honderddrieëndertig bladzijden groot. Nu verscheen, in gelijksoortige uitvoering, De elementen, honderdvierenvijftig bladzijden groot.

In de indrukwekkende lijst met titels die Mulisch sinds 1952 op zijn naam bracht, staat De pupil gerangschikt onder het hoofdje ‘Verhalen’. Een wat lang uitgevallen verhaal, dus. De elementen is blijkens het buikbandje nadrukkelijk een roman. Een wat kort uitgevallen roman, dan. Maar ik vind het best hoor, en ik had me er ook in kunnen vinden als Mulisch De pupil niet een verhaal, maar een roman had genoemd. In die eenentwintig bladzijden dat zijn nieuwste boek dikker is kan het verschil niet zitten. 

De elementen beschrijft de laatste dagen van de vakantie op Kreta van Dick Bender, zijn vrouw Regina en hun kinderen Ida en Dick jr. Hij is artdirector, juist veertig geworden. Zijn vrouw is zeven jaar jonger. Hun huwelijk vertoont sedert lang sleetse plekken.

Harry Mulisch heeft de roman geschreven in de jij-vorm. De lezer wordt dus aangesproken met jij en jou: ‘[…] je bent een nederlandse man op Kreta en het is een zomer aan het eind van de twintigste eeuw. Dat is nu dus vastgelegd.’ Waarom zou de schrijver deze geforceerde en op den duur nogalirritante verteltrant hebben gekozen? Om het de lezer gemakkelijker te maken zich met de hoofdpersoon te identificeren? Om de lezer als het ware in het verhaal te trekken? Je moet dan wel erg twijfelen aan je vermogen om daar in te slagen als je, zoals meer algemeen gangbaar, gebruik zou maken van de eerste of derde persoon. Twijfelen lijkt me sowieso niet een eigenschap die erg bij Mulisch past en er is bovendien in dit geval geen reden toe. Mulisch is niet voor niets een schrijver die een groot publiek weet aan te spreken: zijn boeken verschijnen in oplagen van tienduizenden tegelijk.

Er zal hier dus wel sprake zijn van een bewust gekozen experiment. Maar het is niet dat wat het boek interessant maakt. Het verhaal is van zichzelf al meeslepend genoeg, en pas als ik toevallig een veertigjarige artdirector was die Dick Bender heette en met vrouw en kinderen op Kreta vakantie vierde, zou ik me door de vertelvorm rechtstreeks aangesproken voelen. Nu ben ik gewoon een zesendertigjarige stukjesschrijver die het boek thuis gelezen heeft. Het is Mulisch niet gelukt mij zelfs maar één moment te hebben laten voelen dat ik dat was, daar op Kreta. Wat dat betreft werkt die jij-vorm eerder vervreemdend. 

Ik zei al dat het verhaal van zichzelf meeslepend genoeg is. Daarin schuilt dan ook de werkelijke kwaliteit van De elementen, dat, voorspelbaar genoeg, is opgedeeld in de hoofdstukken ‘Aarde’, ‘Water’, ‘Lucht’ en ‘Vuur’, gevolgd door een korte ‘Quintessens’. Het eerste hoofdstuk is verreweg het langst, elk volgend hoofdstuk is om en nabij de helft korter dan het voorgaande.

In ‘Aarde’ begint het allemaal vreselijk gewoontjes. Bender en zijn gezin logeren in de villa van een van zijn opdrachtgevers en leven daar het normale vakantieleventje. Boodschappen doen in het dorp, aan het strand liggen. De elfjarige dochter is lastig, het jongetje van negen eigenwijs. Er is de verveling die optreedt als een vakantie bijna ten einde is: nog te vroeg om de koffers te pakken, maar het verlangen om naar huis terug te keren begint al te knagen.

Dick Bender had eigenlijk schrijver willen worden:

‘Dat onderscheidt je van een schrijver, want die heeft het nooit willen worden: die bleek het te zijn. Wie het wil worden is het kennelijk niet, al is hij nog zo’n inventief verbalizer. Je moet niet alleen kunnen vertellen, maar ook iets te vertellen hebben, en dat heb je blijkbaar niet. Niets aan te doen. Troost je met het verschrikkelijke lot van degenen, die iets te vertellen hebben maar het niet kunnen. (Schrijven is eigenlijk onmogelijk: het is zoiets als van een fotograaf verlangen, met blitzlicht een foto van zijn eigen schaduw te nemen.) Je hebt je er bij neergelegd, dat je de wereld nooit versteld zult doen staan,’

spreekt de schrijver de lezer = de hoofdpersoon toe. 

Ook verderop in het boek wordt over schrijven en schrijvers gefilosofeerd. De beste levende schrijver van Nederland zijn is al heel wat, meent Bender (maar omdat Bender niet anders bestaat dan volgens afspraak tussen schrijver en lezer, kan deze mening zonder bezwaar aan Mulisch zelf worden toegeschreven; hij manifesteert zich immers nadrukkelijk als de schepper van dit verhaal), maar zelfs de beste levende schrijver van Nederland zit nog maar in de eerste klas, terwijl dode schrijvers ais Multatuli en Couperus in de hoogste zitten. Die zitten weer in de eerste klas ten opzichte van de  beste levende schrijvers ter wereld. En die weer ten opzichte van de beste dode schrijvers ter wereld. En die vormen

‘weer de eerste klas ten opzichte van reuzen als Shakespeare en Dante en Cervantes en Sophocles. Dat is de echte eindexamenklas. Die haal je nooit.’

Dante wilde trouwens niet eens de grootste schrijver aller tijden worden: 

‘Hij wilde Beatrice vereeuwigen, en pas door dat te doen vereeuwigde hij tegen zijn bedoeling in niet haar maar zichzelf. Slagen doe je door te mislukken, — denk daar maar eens over na.’

Een typisch Mulischiaanse stelling, maar voor een meisje van elf jaar misschien toch iets te hoog gegrepen.

Zoals Dante toevallig, zijns ondanks, de grootste schrijver werd, zo zal ook Dick Bender toevallig, zijns ondanks, toch nog de wereld versteld doen staan. Het toeval speelt in De elementen een belangrijke rol. Zo wordt het gezin door een toevallige ontmoeting in een Kretens dorpje geconfronteerd met de wereld van glitter en glamour op het luxejacht van een van Benders belangrijkste opdrachtgevers. Hier krijgt Regina een vuurtje van Frank Sinatra, Jacqueline Onassis bevindt zich aan boord evenals Herbert von Karajan en Henry Kissinger vertelt een goeie mop aan Rainier van Monaco.

Hoewel we ons op zee bevinden, speelt dit gedeelte van de roman zich nog af in het hoofdstuk ‘Aarde’. Er wordt dan ook alleen maar gesproken over geld, het slijk der aarde.

Het toeval, of liever gezegd het noodlot, neemt krankzinnige vormen aan tegen het einde van het boek. Het is zonde om daarover hier iets los te laten, omdat Mulisch er wel degelijk in is geslaagd om een ongewoon spannende roman te schrijven. Waar het hem om is begonnen staat in de ‘Quintessens’: 

‘Ik bied je daarom nu mijn intiemste bezit aan, — een exaltatie, waarover ik nooit heb gesproken, hoeveel ik ook gesproken heb, en die mij een paar keer in mijn leven is overkomen. lets bliksemends.” 

Etc.

Harry Mulisch voert de lezer door het vuur om hem vervolgens gelouterd uit zijn as te laten herrijzen. De elementen is een roman als een toverformule.

Frank van Dijl

Harry Mulisch – De elementen. De Bezige Bij, Amsterdam.

Eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk op 29 oktober 1988.