Wie ben ik en waarom eigenlijk?

Identiteitskwesties zijn veelbesproken thema’s in onze dagen. Wie ben ik, bij wie hoor ik en wat betekent dat voor mijn leven en opvattingen? De jonge Amerikaanse schrijver Eric Wasserman debuteerde in 2010 met de nu in het Nederlands vertaalde bundel korte verhalen Het tijdelijke leven, waarin speciaal de Joodse identiteit tegen het licht wordt gehouden.

Wat betekent het om Joods te zijn in de eenentwintigste eeuw, in dit geval met name in het uiterste noordwesten van de Verenigde Staten. Het is een gebied dat zo ver van de in literatuur en film telkens opnieuw belichte metropolen van de oost- en westkust ligt, dat je als Europeaan misschien wel even je best moet doen om je te realiseren dat daar ook miljoenen mensen wonen en werken.

Joods-zijn kan gaan over religie, etniciteit en cultuur. Dat maakt het er al niet gemakkelijker op, zoals de hoofdpersonages in Wassermans verhalen ondervinden. Waar ouderen zo veel mogelijk vasthouden aan de in hun jeugd geleerde tradities, een houvast in onzekere tijden, morrelen jongere generaties niet zelden aan in hun ogen onbegrijpelijke rituelen en al te starre leefregels, terwijl de jongsten vaak de neiging hebben zich helemaal te willen distantiëren van wat hun afkomst van hen lijkt te eisen. Gabe Allen, een man met ‘een open blik onder hangende oogleden’, in het verhaal ‘Volgend jaar in Kona’ vat het gedachtelijk samen:

Zijn Joodse achtergrond behelsde theekopjes uit Odessa, koffietafelboeken over Israël en elk jaar op de televisie naar Charlton Heston kijken, als Mozes in The Ten Commandments. In de VS was zijn Joodse identiteit niets meer dan de wetenschap dat hij geen kerst en Pasen vierde.

Wasserman schrijft subtiel gelaagde verhalen, hij laat de lezer weliswaar meekijken in heel alledaagse situaties, maar ook die vereisen wel degelijk bewuste standpunten, mede in verhouding tot die van mensen met andere opvattingen en levensvisies. Zo blijken de levens van Wassermans personages te bestaan uit voortdurende confrontaties tussen overtuigingen.

In het verhaal ‘Nina de bruikbare’, botsen niet alleen generaties, maar ook culturen. De tachtigjarige Nina woont in een bescheiden stadsappartementje in Los Angeles, nadat haar man Abe is overleden en haar dochter Ida haar liever wat dichter in de buurt heeft. Niet in het comfortabele en koele grote huis van haar dochter, waar deze met haar man Alex woont, maar wel op bereikbare afstand. Nina woonde lang in de eerst Russische, later Oekraïense stad Odessa, een metropool met een lange en rijke Joodse traditie, en is na haar emigratie naar eerst Canada en later de VS nooit een echte Amerikaanse geworden, wat merkbaar is aan haar in dit boek fonetisch weergegeven gebrekkige zinnen. Ook houdt ze hardnekkig vast aan stokoude Russische gebruiken en overtuigingen tot ongenoegen van haar dochter, die zich volledig Amerikaanse voelt en het verleden het liefst maar wil vergeten. Niet onbegrijpelijk, want de tijd van de pogroms in Odessa heeft ook in haar familie diepe sporen achtergelaten.

Als de weerberichten ongekend hoge temperaturen aankondigen, denkt Ida er beter aan te doen haar moeder naar haar koele huis te halen, ook al botsen hun opvattingen op vrijwel elk terrein; de opvoeding van kleindochter Rachel, de inrichting en hygiëne in het huis en de maaltijden. De uitnodiging brengt Nina in de valse waan dat ze op een goede dag een eigen kamer in het grote huis zal krijgen. Als kort daarna opnieuw een recordhete dag wordt aangekondigd, weet Nina haar dochter zo ver te krijgen haar in haar flatje te laten. Ze wil daar namelijk bewijzen, door echte Russische maaltijden en huismiddeltjes klaar te maken, dat ze een verhuizing naar het luxe huis waard is. Maar dat ze daarmee juist de dingen doet die Ida zo hartstochtelijk verafschuwt, komt niet bij haar op. Evenmin realiseert ze zich dat het voor een tachtigjarige geen goed idee is om in een flatje zonder airco op een recordhete dag in het zuiden van Californië zowel fornuis als oven te gaan gebruiken.

In ‘Een plek om te schuilen’ laat Wasserman uitkomen hoe Joods Amerika evolueert onder invloed van andere zeden en opvattingen in de hedendaagse maatschappij. Het vrouwenleed van Rebecca, een bijna-dertiger die van de ene op de andere dag door haar vriend is verlaten, nu vooral hun beider kat mist, en er naar neigt zich voor de wereld te verstoppen, wordt in het verhaal in alle treurigheid uitgelicht. Vriendinnen zorgen er voor dat haar wereld doordraait en zo gaat Rebecca al tegenstribbelend mee naar een singlesavondje in het Joodse Gemeenschapscentrum in Seattle, waar ze een meer dan tien jaar jongere eerstejaars uit Indiana ontmoet, van wie ze zich niet kan voorstellen dat hij een partner kan zijn. Een meidenfeestje later, duikt de jonge student opnieuw op, nu als ‘Joodse stripper’. En het onmogelijke gebeurt, zeker nu hij zich een kattenmens verklaart.

Het is een vermakelijk verhaal als pastiche op het chicklitgenre, waarin giechelmeiden en gespierde hunks hun obligate rollen spelen, maar ook weinig verrassend, al geeft juist deze vertelling helder aan dat een identiteit vandaag de dag misschien wel in de eerste plaats de zekerheid van een vriendenkring is.

Dat Wassermans verhalen zich afspelen in Portland (Oregon) en Seattle (Washington), kun je, gewend geraakt als we zijn aan het doorgaans onvermijdelijke New York of Los Angeles, ook ervaren als tekens van de relatieve afzijdigheid van de huidige joden in de VS. Verschillende keren klinkt door dat zelfs de zo familiegekke Joodse bloedverwanten dat kille noordwesten veel te ver vinden om langs te komen. Voor de viering van een bar mitswa, het moment van volwassenwording van een joodse jongen, heb je nog de grootste kans iedereen bij elkaar te krijgen, maar juist dan blijkt ook weer dat de familiale eenheid vandaag de dag te wensen overlaat; veel aanwezigen (her)kennen elkaar niet. Ook Gabe Allen uit ‘Volgend jaar in Kona’ maakt het mee.

Het aantal gasten was indrukwekkend, de hoeveelheid aanwezige kinderen verbazingwekkend. (…) Gabe volgde Ingrid, schudde mensen de hand die hij amper herkende. Het ‘Goed je weer te zien, nog altijd in Chicago?’ werd zo’n vijftien keer herhaald voordat hij de gebedsruimte had verlaten. (…) Geforceerde lachjes. Na vijf minuten van dit beleefde, geaccepteerde taalgebruik van mensen die in tijd, geest en geografie zó ver van hem afstonden dat ze evengoed dood hadden kunnen zijn, had Gabe een sigaretje nodig.

Veelzeggend en trefzeker geschreven in dit verband is het verhaal ‘Niet-religieus zijn’ over Noah Greenberg. Hij is in het bezit van een universiteitsbul, toch al lang werkloos, maar krijgt ten langen leste een baan bij een bedrijf in kantoorbenodigdheden. Greenberg heeft zich al vroeg in zijn leven voorgenomen te breken met alle vormen van religie, zijn Joodse afkomst te vergeten en zelfs zijn naam te veranderen in Green. Maar zonder connecties in eigen kring, maak je het jezelf wel moeilijk, moeten we weten. Je wordt in de praktijk wel verplicht niet terughoudend te zijn bij het etaleren van je afkomst. Noah ziet uiteindelijk ook geen andere mogelijkheid meer, maar wordt wel misselijk bij het gebruikmaken ‘van zijn ongewenste afkomst’, terwijl hij zich nog wel zo had voorgenomen voor eens en altijd ‘niet-religieus’ te zijn.

Zijn werk bij de joodse onderneming lijkt even goed te gaan, maar in plaats van een kerstbonus – Joods Chanoeka valt in dezelfde periode –, krijgt Noah aan de vooravond van de feestdagenperiode echter een vertrekbonus, omdat een zoon van een van de andere bedrijfseigenaren binnengehaald moet worden. Het is het begin van een reeks gebeurtenissen, waarin de al zwaar gefrustreerde Noah zijn haat tegen alles wat naar religie zweemt bot wil vieren. Hij ergert zich dood aan de nooit ophoudende kerstwensen in de supermarkt, de suikerzoete kerstliedjes op de autoradio, de mallotig met duizenden lampjes en versierselen uitgedoste tuinen in suburbia en niet in de laatste plaats aan de nog niet opgetuigde kerstboom, die zijn vriendin Christina tegen alle afspraken in in huis heeft gehaald. Omdat hij het toch al met haar uit wilde maken, gaan vanaf dat moment alle remmen los. De daarop volgende ontlading kent een prachtig ingehouden absurdisme, de stijlvorm waar Wasserman in deze sterke debuutbundel vaker effectief gebruik van maakt.

André Keikes

Eric Wasserman – Het tijdelijke leven. Vertaling Jan Wynsen. Aldus Boek Compagnie, Almere, 246 blz. € 19,99.