Een taakje op de bus

Als je niet het hulpje kunt zijn van je oom, die op een bus rijdt, dan mag je misschien wel het hulpje van zijn hulpje worden. Het is het aandoenlijke kleine-jongensdilemma, dat Kerim Göçmen als uitgangspunt gebruikt voor zijn charmante coming of age-roman Kroniek van mijn schoolvakanties. Geld ophalen van de passagiers en ze wat te drinken aanbieden, meer stelt het taakje niet voor, maar trots naast zijn oom mogen zitten en naar de wijzertjes op het dashboard kunnen kijken, dat wordt voor het naamloze jongetje een echte zomerdroom.

Göçmen, die eerder de verhalenbundel Het geheim van de kromme neuzen en de roman Rode kornoeljes schreef, schetst in zijn nieuwe boek op ingehouden wijze het kalme Turkse plattelandsleven in de jaren zeventig van de vorige eeuw, de tijd waarin hij zelf opgroeide, de periode van de maanlandingen en de geradicaliseerde rechts-nationalistische Grijze Wolven. Al vormen die berichten uit de grote wereld slechts een detail op de achtergrond in de eenvoudige levens van de mensen in Bozkaya, waar de familie van het jongetje van oorsprong vandaan komt en hun opa nog steeds leeft.

De jongen, zijn broertje Tümer en hun moeder gaan er elke zomervakantie na aankomst telkens snel weer op in het dagelijks leven. De vader, die als internist in een militair ziekenhuis werkt, gaat nooit mee, verwijzend naar zijn drukke bezigheden, maar het lijdt geen twijfel dat hij zijn jeugdomgeving ontgroeid is en er ook liever niet meer terugkeert. Dat vermoeden bestaat eveneens bij de mensen in Bozkaya, maar het valt niet hard te maken.

Ook de verhouding tussen het stadse jongetje met zijn broertje en de kinderen uit Bozkaya doet de verschillen tussen stad en platteland uitkomen. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was het conservatieve en diepgelovige Turkse platteland nog zonder uitzondering een plek van waterpomp, graan dorsen met ossen en maaien met zeisen. Kinderen speelden er met wat maar voorhanden was in de nog onbedorven natuur. Het herinnert aan verhalen over het vooroorlogse Nederland, toen ook hier de was nog in een tobbe werd gedaan en het land nog niet doorsneden werd door asfaltwegen.

Waar Göçmen fraai in slaagt, is het oproepen van de belevingswereld van opgroeiende kinderen, die zich hardnekkig kunnen vastbijten in een kleine obsessie, in dit geval dus hulpje op de bus te mogen zijn. Ook kunnen ze zo maar een grote aversie jegens bepaalde personen ontwikkelen of juist een diepe genegenheid, gebaseerd op tamelijk onbeduidende ervaringen. De oom, welbeschouwd een onverantwoordelijke losbol, kan bijvoorbeeld niet stuk bij het jongetje, terwijl Nazire, een vriendin van de overleden oma, zich in zijn ogen onmogelijk maakt door haar bemoeizucht.

In de sterk hiërarchische en patriarchale samenleving krijgt een vrouw als Sümbül, de slonzige, maar vriendelijke en doortastende vrouw die opa in alles bijstaat na het overlijden van oma, echter geen kans om te bewijzen wat ze waard is. Het jongetje merkt het op, zoals hij ook Sümbüls verborgen schoonheid waarneemt, maar is nog te jong om een mondige rol te spelen.

Sümbül stond tegen zonsopkomst op, voegde de koeien en buffels bij de kudde die naar de bergweiden trok, maakte de stal schoon en deelde ’s nachts het bed met mijn opa. Ze was een sterke en intelligente vrouw. Ze kon nauwelijks lezen en schrijven, maar hoofdrekenen ging haar goed af. Ze zag dagelijks, wanneer ze de melk naar het zuivelfabriekje had gebracht, hoe de voorman en zijn hulpje mijn opa bestalen, en dat zat haar niet lekker. ‘Seyit, Seyit, mijn hart bloedt als ik zie hoe die dieven je bestelen,’ riep ze. ‘Geef me zes maanden, ik maak er een gezond en winstgevend bedrijf van!’

Het jongetje heeft echter belangrijker dingen aan zijn hoofd; krijgt een geestelijke dreun te verwerken als blijkt dat Tahir, veruit de stoerste jongen in de omgeving, het taakje van hulp op de bus, heeft gekregen. Gelukkig voor hem behouden jongensdromen hun geldigheid niet voor altijd. De losbandige en drankzuchtige oom wordt met vereende krachten aan de vrouw geholpen en de vader van het jongetje, daarmee het hele gezin, krijgt een nieuwe standplaats in een andere stad. Waarna het volwassen relativeren kan beginnen.

André Keikes

Kerim Göçmen – Kroniek van mijn schoolvakanties. Van Oorschot, Amsterdam, 112 blz. € 17,99