Wanen zijn wegen om verklaringen te zoeken

De veelal liefdevolle band tussen grootouders en hun kleinkinderen vormt een constante in het oeuvre van Marita de Sterck: Al in Lees je mee? (1997), een standaardwerk over literatuur en leesbevordering wijst de auteur op het belang ervan: ‘In veel culturen zijn het de grootouders die als vertellers een belangrijke rol vervullen. Met hun verhalen leggen ze een brug tussen generaties en geven ze cultureel erfgoed door.’ Typevoorbeelden zijn grootvader Tist en Joppe in Met huid en haar (2004) of de voelbare ontreddering van Max na de dood van zijn grootvader in Wild vlees (2003).

De gevoelvolle proloog in Duivelskruid past geheel binnen dat kader: Yara wast haar overleden grootmoeder Tanne, door haar kleindochter ook wel liefdevol ‘omatan’ genoemd. Het zuiverende ritueel vormt enerzijds het sluitstuk van een emotioneel verwarrend proces, maar biedt tegelijkertijd ook de mogelijkheid om via strak gecomponeerde flashbacks herinneringen aan de eigengereide kruidenvrouw boven te halen. Centraal staat daarbij Tannes obsessief geloof in de duivel, oftewel de ‘Boze’, die het op haar gemunt zou hebben. Yara is vastberaden het mysterie rond Tanne, die zich ’s nachts in de holte van een oude wilg verbergt en de geheimen van kruiden kent, te doorgronden. De psychiater, die Tanne aan het einde van haar leven begeleidt, heeft zo zijn vermoedens: ‘Wanen zijn ook wegen om verklaringen te zoeken.’ Dat blijkt te kloppen: onverwerkte traumatische ervaringen uit Tannes leven hebben verregaande gevolgen, ook voor Yara en haar moeder, zo blijkt gaandeweg. Tanne trachtte via haar kruiden het lot te sturen, beloog en bedroog haar naasten, met een verregaande impact op hun levens, wat nu resulteert in ‘zoveel spijt dat het zeer doet’. Tannes angst voor de mogelijke wraak van de duivel vindt hier z’n fundament, en dat werkt de Sterck behoorlijk geloofwaardig uit. Hoewel trefzeker geschreven, behoort Tannes biecht an sich niet tot de beste passages van de roman. Haar belijdenis mist inlevingsvermogen en diepgang, waardoor Tannes pijn, angsten en schuldgevoelens niet echt beklijven. In enkele gesprekken met haar moeder en dankzij Tannes hoogstpersoonlijke confessies achterhaalt Yara op korte tijd wel erg veel geheimen uit lang vervlogen tijden.

De Sterck vertelt in sneltempo, probeert aan het einde van de roman alle losse eindjes samen te brengen, wat geforceerd overkomt. Bovendien snijdt ze ook nog de grote thema’s des levens aan, zoals eenzaamheid, de dood, (verbroken) familiebanden, schuld en spijt. Dat is veel voor een roman van nauwelijks 170 pagina’s, te veel eigenlijk; de thematiek krijgt niet de gedegen uitwerking die we van de Sterck als gelauwerd auteur gewend zijn. In haar dankwoord vernoemt ze een hele rist aan experten binnen hun vakgebied, van apothekers en boswachters over herboristen en kinesisten tot filosofen en antropologen. De inhoudelijke rijkdom uit die verschillende discipline wordt doorgaans geloofwaardig in de roman ingebed, maar de veelheid aan indrukken werkt overrompelend en blijft te sterk aan de oppervlakte. De karakterisering lijdt juist onder een verenging van de Stercks focus: de bovenmatige gerichtheid op Tannes levensverhaal staat Yara’s ontwikkeling als focalisator danig in de weg. Haar coming of age, nochtans beloftevol aangekondigd, stagneert. Waarom ze precies schaapsherder wil worden blijft vaag, en ook haar ontluikende romance met Toon, haar grootmoeders masseur, komt slechts kort ter sprake. Boeiender is het bitterzoete portret van de relatie tussen Tanne en haar kleindochter, die duidelijk haar genen erfde: ‘Yara lijkt op mij. Ze zwerft graag alleen rond en praat liever met beesten dan met mensen.’ Eveneens typerend is de sensitieve schriftuur, die je echt met alle zintuigen dient te ervaren. De Sterck treft precies de juiste toon in soepele zinnen, waarin het Vlaams taaleigen doorklinkt. Echt op dreef is de auteur als ze kan schrijven over Tannes scholing bij kruidenvrouw Mien, als ze verhalen uit een lange orale traditie kan oplepelen of een vervlogen periode uit de geschiedenis weer tot leven kan wekken.

In Duivelskruid leunt De Sterck veilig op haar vertrouwde receptuur, met alle vaste ingrediënten die lezers van eerder werk moeiteloos zullen herkennen, zoals een fascinatie voor volksverhalen en bijgeloof in al z’n facetten, de band tussen de verschillende generaties, een voorliefde voor onaangepaste en eigenzinnige protagonisten, duistere (familie)geheimen, de kracht van de (eerste) liefde. Dat levert doorgaans wel enkele boeiende passages op, maar echt vernieuwend is het allemaal niet. Daarenboven gaat de roman meermaals gebukt onder z’n eigen ambitie, met name de overdaad aan informatie uit verschillende disciplines, wat tot in de dialogen doorsijpelt. Duivelskruid weet daardoor minder te raken, minder te betoveren ook dan eerder werk.

Jürgen Peeters

Marita de Sterck – Duivelskruid. Querido, Amsterdam/Antwerpen. 176 blz. € 15.99.